82
2 JÜN.1972
1
gewezen als zijnde om genoemde redenen het
best geschikt. Nu moet ik wel zeggen dat de
P.N.E.M. vlug is geweest en gauw met bou
wen is begonnen. Wij wilden het alleen af
staan na goedkeuring door den Raad, doch de
P.N.E.M. heeft dit waarschijnlijk verkeerd
begrepen. Ik stel echter voor dit stukje ten
behoeve van de P.N.E.M. af te staan.
dhr. BASELIER. Het doet me pijn het te
zeggen, maar omdat wij bedot zijn, moet ik er
op wijzen. Ik ben het niet eens dat de P.N.E.M.
daaraan schuld heeft, maar wel het dageüjksch
bestuur. Den 12en Mei wisten enkele raads
leden dat dit stukje was aangewezen door B.
en W. Ik heb toen gewezen op het gevaar, dat
het daar zoo'n druk punt is. Ik wil me er
thans niet tegen verzetten maar u hebt toen
zelf gezegd, dat de raad het eerst moet goed
keuren en nu zegt u dat de P.N.E.M. te gauw
aan den gang is gegaan. Neen, het dag. bestuur
is hier de schnld, desnoods had eeue spoed-
eischende vergadering belegd kunnen worden,
doch B. en W. hebben geen voeling met deu
raad gehouden. Juist den laatsten lijd, ik zit
nu 7 jaar, wijken B, en W. zoo ver af, als ik
nog niet ondervonden heb. Als dit niet ver
andert, zal ik critiek op hun beleid moeten
blijven voeren,
dhr. HERBERS. Ik ga gedeeltelijk accoord
met den heer Baseiier. Zoo gauw wij als des
kundigen de teekeningen zagen, hadden we
direct bezwaar tegen het plaatsen van het
transformatorenhuisje. Ik sprak toen den heer
Bogers, die zeide nu zijn we klaar, we hebben
grond gekocht bij dames Piooreu, Verder wist
de raad niets. Eenige dagen geleden lag er een
schip steen aan de Kade en werd mij gezegd
dat dit was voor dat gebouwtje. Verleden
Donderdag waren ze reeds aan het graven, het
komt veel te veel aan de bovenzijde van den
dijk. Ik heb een schrijven gericht aan den
burgemeester om het bouwen op te schorten
tot na de algemeene vergadering. Alvorens
dat schrijven echter te versturen, ben ik naar
den gemeente-arcuitect gegaan en heb hem
gewezen op de gevaarlijke plaatsing van dat
gebouwtje, boven den dijk. De gemeente
architect zeide er niets van te weten, waarna
ik mijn sch ijven verzond. Ze zijn toch maar
doorgegaan. Als afgevaardigde van de werk
lieden en vertegenwoordiger der minderheid,
moet ik toch het recht hebben mijn stem uit
te brengen en zal ik me wenden met een klacht
tot Ged. Staten, daar het hier toch niet helpt,
dhr. O VER DUIN. We zijn allen overtuigd
7