2. FEB. 1921
_L U
en B. en W. slechts tot huu onderzoek en
voorstel zijn overgegaan, nadat hen van andere
zijde werd medegedeeld dat er door het raads
lid Berbers werd geleverd en de persoon die
het mededeelde verklaarde zich zelf tot Ged.
Staten te wenden, indien B. en W. er geen
werk van maakten, dus deuzelfdeu weg zou
volgen die de heer Herbers zelf indertijd tegen
over een ander lid heeft gevolgd, zonder dat
hij er evenwel toen keunis aan B. en W. van
gaf. Verder wil ik deu heer Baselier nog vragen
wat hem in deze zaak nog duister ishet volle
licht is er op gevallen. De eerste verklaring van
Gram laat niets aan duidelijkheid te wenschen over
en ik zou de leden willen vragen welke verkla
ring volgens hun meening het meest betrouwbaar
is, de eerste gedaan aan den Burgemeester, of
wel de tweede, vermoedelijk gedaan oncjer pressie
van Herbers om te trachten hem te redden. Ik
ben het eens met den heer Joppe, de zaak is
door den burgemeester op ambtseed onderzocht
en nu past het niet om daaromtrent twijfel te
koesteren. Ged. Staten vormen zelf een commissie
oom. onderzoek.
dhr, BASELIER. 't Is wel voor de derde
maal dat ik het woord vraag doch 't is maar
om alles duidelijk te doen worden. Kort ge
leden hadden we eeue bespreking over de
school van Kruisland en zeide de heer van de
Kar toen, ik begrijp niet wat de heer Baselier
met klaren wijn bedoelt, doch wat is er later
door de besprekingen niet duidelijk geworden?
Daarom, als ik als voorzitter fungeerde, zou ik
het voor beide partijen het best achten dat er
eene commissie kwam, dat is recht en eerlijk.
Wat heeft de heer van de Kar nu weer tegen
eene commissie? ik zal nog wel op andere
dingen wijzen, en dat hij gezegd dat eene
commissie van onderzoek eene commissie van
dwarskijkers is, wacht maar. Ik blijf op het in
stellen eener commissie aandringen.
dhr. VERBEEK, Hoewel ik altijd tegen
commissies ben, ben ik het thans met den heer
Baselier eens, om eene commissie in te stellen,
teneinde het geval grondig te onderzoeken.
VOORZ. De heer Joppe zegt dat het voor
stel hem niet erg sympathie», is, doch mij ook
nietik vind het heel erg tegen mede-leden
te moeten optreden eu doe het dan ook niet
dan wanneer de plicht het mij gebiedt, De
zaak is door mij onderzocht en 't is mij geble
ken en ook aau B. en W. dat er eene over
treding van art. 24 heeft plaats gehad en hoe
gaarne wij het geval ook in besloten vergade
ring zouden hebben behandeld, meenden wij
dit niet te mogen doen wijl er den laatsten
lijd B. W. een verwijt van gemaakt werd
dat wij te veel in besloten vergadering bijeen
10