107
1 5. JAN. 1921
De. VOORZ. vraagt of een der leden het
woord verlangt naar aanleiding van de
voorgestelde motie.
dhr. HERBERS deelt mede, dat hij niet
voor de motie stemmen kan. Niet dat hij
in deze zaak het beleid van B. en W. af
keurt. doch het strijdt tegen zijn gevoelen
er thans voor te stemmen, aangezien het
de schuld van B. en W. is dat het zoover
is gekomen. Hadden B. en W. steeds de
raadsleden van alles voldoende op de hoog
te gehouden, dan zou de zaak hoogstwaar
schijnlijk zeer vriendschappelijk zijn afge
wikkeld. Spreker keurt niet af het beleid
van B. en W., doch kan niet voorstemmen
uitsluitend en op grond, dat B. en W. naar
zijne meening, de raadsleden niet voldoen
de op de hoogte hebben gesteld.
dhr BASELIER deelt mede, dat hij naar
aanleiding van de breedvoerige besprekin
gen over deze zaak tot andere gedachten
is gekomen. Hij hoopt voor den vervolge,
dat B. en W. de raadsleden meer met den
loop der zaken zullen op de hoogte stellen.
Spreker dringt tevens aan op het instellen
van commissies, die dergelijke zaken kun
nen bestudeeren en nazoeken. Hij is er
tegen, dat B en W. steeds alles in handen
houden. De raadsleden moeten meer weten,
daar hebben zij recht op. Spreker ziet zich
eveneens genoodzaakt tegen de motie te
stemmen op dezelfde gronden als de vorige
spreker heeft medegedeeld.
dhr JOPPE repliceert, dat B. en W. niet
alles kunnen mededeelen en belast zijn met
de uitvoering van de besluiten van den
raad. Als uitvoerders van de besluiten van
den raad moeten zij de geheele zaak trach
ten af te wikkelen. Niet voor alle zaken,
zegt spreker, kunnen commissies in 't leven
geroepen worden, daarvoor is Steenbergen
nog te klein. Steeds toch, zoo vervolgt hij,
kunnen de leden inlichtingen betreffende den
stand van zaken bij B. en W. inwinnen.
Hij spreekt hier uit eigen ondervinding, dat
B. en W. steeds bereid zijn gevonden de
verlangde inlichtingen te verschaffen. Hij
zegt vertrouwen te hebben in dit college
en ook de overige leden moeten een der
gelijk vertrouwen in B. en W. koesteren.
Dit toch is de eerste eisch voor een goede
samenwerking, dat wij elkander onderling
vertrouwen. Het al of niet aannemen van
deze motie zal dan ook voor spreker geen
motief zijn het vertrouwen in B. en W.
te laten varen. Thans toch gaat het uit-
16