40
1 3. NO ïffl)
heer Baselier, aangaande zijn gezegde betref-
fende leveringen aan de gemeente door raads-
J leden. Als zijn gezegde waarheid bevat, zijn dat
ongehoorde practijkenis het niet waar, dan
is er ook niets van te zeggen.
VOORZ. Ik wil de heereu antwoorden.
Met de bezwaren van de commissie van
onderzoek zullen B. en W. rekening houden
we zullen den Minister voorstellen het salaris
van den secretaris der huurcommissie te ver-
hoogen. De heer Baselier dringt aan op be
zuiniging en is z. i. de post voor drukwerk te
hoog; in de vorige vergadering is het juist de
heer Baselier geweest die er over gesproken
heeft de begrooting thuis te krijgen dit kost
voor de IS raadsleden reeds f 45. Zoo ook be
treffende andere drukwerken de heer Baselier
is een van de duurste raadsleden. Als er extra
werk gemaakt moet worden, moet het ook
worden betaald, eu evenals met alles is ook de
prijs van drukwerk gestegen. (Aangaande de
kwestie van Herel liet de Voorz. de betreffende
rekening halen).
De VOORZ. vervolgt: Betreffende de reke
ning van Herel, blijkt dat deze is ingekomen
IS April 1920, terwijl de post is van 12 April
1919, hierin heeft de heer Bazelier gelijk en
zullen we dit onderzoeken.
dhr. BASELIER. Drie jaar geleden hebben
we eenzelfde geval gehad en nu doet de heer
van Herel hetzelfde, terwijl er destijds door
hem op werd gewezen. Art. 24 der gemeente
wet verbiedt zulke leveringen uitdrukkelijk.
We doen den eed toch niet voor niets, een
raadslid moet vrij blijven, direct en indirect.
dhr. VAN DE KAR. Ik heb zoo even het
bevelschrift tot betaling ingezien, dat getee-
kend is door den burgemeester eu door mij. Ik
beu in de vaste meening dat het betreft eeue
levering in April 1920, want in April 1919
was ik nog geen wethouder.
VOORZ. Ik ben van dezelfde meening dat
het voor eene levering is in 1920. Of het in
in 1919 gebeurd is weet ik niet, want toen zat
ik nog niet op deze plaats. De rekening is
ingekomen 13 April 1920 bij den gemeente
opzichter; deze zet ter goedkeuring op derge
lijke nota's zijne haudteekening daarna wordt
er een mandaat van gemaakt, dat door den
burgemeester en een wethouder geteekend
wordt, en dit is geschied den 15 April 1920
en konden wij dus niet nagaan of de levering
in 1919 was geschieden kan er B. en W. geen
verwijt van gemaakt worden.
(Onder de discussies had de heer v. d. Kar
het feit nader onderzocht, door den heer Van
Herel over de kwestie te telefoneeren, en
kwam nu binnen.)