- 3 - 7Beroepschrift tegen weigering bouwvergunning 3. Ortelee. De voorzitter merkt cp dat in het verleden ten onrechte een bcuwvergun- ning is verleend aan de heer Nagtzaam vnor de verbouwing van zijn ille gaal gebouwde wnning, maar dat het in de bestuurspraktijk verankerd gelijkheidsbeginsel zich uiteraard niet zover uitstrekt dat een justitiabele een beroep op dit beginstel kan doen waar èn in het geval van de heer Nagtzaam èn in het onderhavig geval sprake is van een flagrante sche ling van een Bestemmingsplan, en bovendien van verboden splitsingen; dat de heer Ortelee, aldus de voorzitter, hiervan en tevens van het standpunt van het Gemeentebestuur met betrekking tot de ver lening van een bouwvergunning bij de aankoop van de woning volledig op de hoogte is geweest, duidt erop dat hij kennelijk welbewust het risico heeft genomen dat de beslissing ter zake van een bouwvergunning vbor hem ongunstig kon uitvallen; dit alles, aldus spreker, neemt evenwel niet weg dat de heer Ortelee op zichzelf genomen gelijk heeft dat hij des ondanks een poging doet ter verkrijging van een bouwvergunning. De heer Mulders zegt dat de heer Ortelee niet op de hoogste is gewe st van bovenbedoelde verbodensplitsingen; hij blijft de mening toegedaan dat bij een eventueel niet verlenen van de bouwvergunning sprake is van meten met twee maten en dringt deswege aan op een menselijke benadering van het probleem, temeer daar de echtgenote van de heer Ortelee reuma- patiënte is. De heer Mulders merkt voorts op dat nu eenmaal niet te ontkennen valt dat de gemeente Standdaarbuiten in deze met een erfenis uit het verleden wordt geconfronteerd; hij informeert of er bij de bouw van de illegale woningen terzake ooit processen-verbaal zijn opgemaakt. Tenslotte vraagt de heer Mulders of de mogelijkheid is bestudeerd van een geclausuleerde bouwvergt ning in deze zin, dat de illegale wuning na een eventuele verbouwing niet zou mogen worden verkocht. Met betrek king tot dit laatste antwoordt de voorzitter dat een dergelijke ge clausuleerde vergunning op grond van de Woningwet niet geoorloofd is; verder merkt hij op dat het hem niet bekend is of er bij de bouw van dn illegale woningen prccessen-verbaal zijn opgemaakt aangezien de bouw heeft plaatsgevonden vbör zijn ambtsperiode. Verder zegt hij zich te kunnen voorstellen dat alleen maar processen-verbaal zouden zijn opge maakt in de situatie zoals deze destijds bij de bouw lag. De voorzitter deelt voorts mede dat de opvatting van de heer Ortelee, dat aan de voor malige eigenares, destijds mejuffrouw van de Luijtgaardenreeds ver gunning zou zijn verleend om te verbouwen, pertinent onjuist is en hij voegt eraan toe dat, als zulks wèl het geval zou zijn geweest, cp dit moment iemand anders dan de heer Ortelee ter plaatse zou hebben gewoond. Spreker is de mening toegedaan dat de heer Ortelee er in zijn eigen belang beter aan zou hebben gedaan de aankoop van de kwestieuze woning achterwege te laten, en hij verwijst in dit verband naar de brief, die op 22 juni 1974 reeds over deze kwestie naar de betreffende makelaar is gezonden. De voorzitter waarschuwt dat de Raad bij het verlenen van de bouwvergunning wetens en willens in strijd handelt met de wettelijke voorschriften, en dat hierdoor de kans ontstaat dat het hek van de dam is met betrekking tot de overige unwettige bouwsels in deze gemeente. De heer van de Nobelen merkt vervwlgens de naar zijn mening treffende tegenstelling op tussen de gevolgen van illegaal bouwen vroeger en nu; vroeger werd volgens hem vaak in strijd met de betreffende voorschriften gebouwd, werd bij uitzondering iets juridisch rechtgetrokkenmaar uit eindelijk in ieder geval getolereerd; wordt, aldus de heer van de Nobelen, nu illegaal gebouwd, dan komt er meteen de slopershamer aan L. pas - In -

Raadsnotulen

Standdaarbuiten: 1937-1996 | 1976 | | pagina 3