GEMEENTE STANDDAARBUITEN
II 20 januari 1976
Notulen van de openbare vergadering van de Raad der gemeente Standdaar-
buiten op 30 december 1975 om 20.00 uur ten gemeentehuize van Stand-
daarbuiten.
Aanwezig zijn de heren: C.Th.J.de Wit, A.P. Kouters, J.van Tilburg,
P.A.H. Bogaarts, H.L.van der Horst, A.M.F.M.
Mulders en D.M.van de Nobelen.
Voorzitter is de heer P.M. Hamel, tevens secretaris.
1. Opening van de vergadering en aanwijzing van een voorstemmer.
De voorzitter opent de vergadering met het voorgeschreven gebed. Over
eenkomstig artikel 3 van het Reglement van Orde wordt nummer 2 van de
presentielijst aangewezen om bij een eventuele stemming de omvraag te
beginnen.
2. Vaststelling van de notulen van de vergadering van 25 november 1975.
Zor.der discussie of hoofdelijke stemming worden de ontwerp-notulen
vastgesteld.
3Ingekomen s tukken
De heer Mulders vraagt naar aanleiding van de onder nr. 25 genoemde
stukken, of het Vormingscentrum voor Jong Volwassenen "»t Hoekske" te
Zevenbergen dit jaar meer informatiemateriaal heeft toegezonden dan in
voorgaande jaren. Dit wordt door de voorzitter in bevestigende zin be
antwoord.
Zonder hoofdelijke stemming worden alle ingekomen stukken vervolgens
voor kennisgeving aangenomen.
4. Vaststelling: bedrag per leerling ex artikel 101 der Lager Onder.,'Ijs-
wet 1920 voor het jaar 1976.
De voorzitter waarschuwt dat het zaak is om bij de onderhavige toeken
ning niet overhaast te werk te gaan en dringt er bij de Raadsleden op
aan net betreffend bedrag van de ontwerp-begroting aan te houden.
De heer Bogaarts zegt bedenkingen te hebben tegen de votering van het
minimumbedrag van F. 28,50 per leerling aan administratiekosten, zoals
dit door de Minister voor 1976 is vastgesteld; hij pleit er sterk voor
dat het Rijk deze laatste post zelf zal vergoeden, vooral gezien de
diverse in de ontwerp-begroting opgenomen posten die direct of indirect
ook op het onderwijs betrekking hebben en die in zijn totaliteit ruim
F. 72,00 gulden per leerling bedragen. De voorzitter zegt dat hij het
hier volledig mee eens is. In dit kader merkt hij tevens op dat het
Gemeentebestuur besloten heeft in beroep te gaan tegen de uitspraak van
het College van Gedeputeerde Staten met betrekking tot het bedrag per
leerling over 1975- De heer Bogaarts schaart zich volkomen achter dit
beroep op de Kroon. De voorzitter zegt over het onderhavig bedrag dat
hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat door de schoolbesturen
naar het bedrag van de inspecteur is toegerekend en dat de begroting
hem dan ook gechargeerd voorkomt.
De heer de Wit merkt op dat weliswaar niet ontkend kan worden dat de
financiële middelen aanwezig zijn, maar dat niettemin een juiste be
langenafweging dient plaats te vinden wanneer het erom gaat de juiste
prioriteiten op onderwijsgebied aan te geven; hij pleit er in dit
- verband -