-2- ontkomen; in dit verband memoreert hij verder de milieubelasting die door het UJaterschap UJest-Brabant wordt geheven óók van degenen die niet op de riolering kunnen worden aangesloten. Met betrekking tot de keerzijde van de invoering van de onroerendgoed-belastingen benadrukt hij, met name t8n overstaan van de persvertegenwoordigers^ de verdwijning van een aantal andere belastingen. Aan de ook zijns inziens onredelijke nivellering wordt, aldus spreker tenslotte, tegemoet gekomen door de heffing van rioolrecht ehkel van bewoners van panden die wel op de riolering zijn aangesloten; dit brengt een zekere verfijning met zich mee. Op de vraag van de heer Bogaarts of geen compensatie mogelijk is voor bewoners van panden die niet op de riolering zijn aangesloten, antwoordt hij dat het daar op dit moment te laat voor is; dit had zijns inziens verleden jaar bij de invoering van de onroerendgoedbelasting aan de orde moeten komen; hij beaamt de onredelijkheid van de verkapte heffing van rioolbelasting van bewoners van panden in de polders, en merkt in dit verband op dat het vorig college van Burgemeester en wethouders reeds heeft overwogen om in DAC.W-verband iets op het gebied van rioolaansluitingen in verafgelegen gebieden te verwezenlijken. Vervolgens pleit ook de heer Mulders voor een financiële tegemoetkoming aan bewoners van panden in de polders; verleden jaar, zegt hij, was het nu eenmaal nog niet mogelijk om deze zaak tot in details te behandelen omdat er nog moest worden getaxeerd; nu er concrete bedragen ter tafel liggen, stelt hij, is het redelijk dat er iets aan deze kennelijke onredelijkheid wordt gedaan. De heer Mulders pleit dit voorts voor een gedetailleerde voorlichting aan de bewoners omdat dit nu eenmaal niet mogelijk is middels hst aanslagbiljet. De voorzitter zegt toe een bijeenkomst te beleggen in "De Standaard". De heer Bogaarts vraagt vervolgens om verheldering over de suppletoire post van 5,--. De voorzitter antwoordt dat hem -en overigens iedereen- deze post ook bevreemdt en dat de staatssecretaris om opheldering wordt gevraagd; verder zal een afschrift van de brief naar de staatssecretaris naar de Raad voor de Gemeentefinanciën worden verzonden. De heer Bogaarts ziet in de maatregel van de Staastsecretaris een voortgaande tendens van het feit dat de centrale overheid steeds meer greep krijgt op de weinige zaken die nog autonoom door de gemeenten kunnen worden uitgevoerd. De heer van Tilburg merkt vervolgens op de heffing van de geincorporeerde rioolbelasting en het rioolrecht temeer onbillijk te vinden omdat uitzicht op aanleg van riolering in de polders ten ene male ontbreekt; hij zegt dat hij er met betrekking tot deze heffingen bij de beschouwing van 1973 is ingetippeld. Dit laatste wordt door de voorzitter betwist, onder verwijzing naar de voorstellen van 3 oktober en 28 november 1973 waarin duidelijk werd uiteengezet welke belastingen bij de nieuwe heffingen zouden komen te vervallen. De heer Bogaarts informeert naar aanleiding van het bij gevoegde voorbeeld hoeveel panden op de riolering zijn aangesloten. De voorzitter antwoordt dat circa 40% van het woningbestand niet op de riolering is aangesloten; doordat hiervan hopelijk 30% in de loop van de komende tijd alsnog wordt aangesloten, verdwijnt de onbillijkheid van de geincorporeede belasting mettertijd; hij wijst er tenslotte op dat bij het leggen van riolering in verafgelegen gebieden veel gemalen nodig zullen zijn. De heer Bogaarts pleit vervolgens vanuit socialistisch oogpunt voor een financiële tegemoetkoming voor degenen die zelf bepaalde voorzieningen treffen. De voorzitter zegt hier begrip voor te hebben, en merkt vervolgens op dat in grondprijzen eveneens veel voorzieningen worden verdisconteerd, hetgeen ogenschijnlijk niet opvalt. De heer de UJit pleit voor de mogelijkheid van een tegemoetkoming wanneer definitief vaststaat dat een bepaald gebied nooit kan worden aangesloten op de riolering, De voorzitter zegt dan een en ander in studie wordt genomen, maar dat nu reeds vaststaat dat, wanneer het aan de hand van een puntensysteem of hoe dan ook mogelijk blijkt tegemoetkomingen te verschaffen ter zake van de geincorporeerde rioolbelasting, dat dan in elk geval van degenen die wel op de riolering zijn aangesloten, een hoger bedrag aan j-j belasting zal moeten worden geheven. Tenslotte worden de 9 ontwerp besluiten nadat de voorzitter de voorstellen heeft geresumeerd, zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. -5-

Raadsnotulen

Standdaarbuiten: 1937-1996 | 1974 | | pagina 37