-2-
bevoegdheden ontheven is".
Biz. 7, 5e regel: "De heer de "it zegt ons", enz. het woordje "ons" dient daarin te vervallen en toevoe
ging aan deze alinea van: "Het standpunt van burgemeester en wethouders was dat als er geen nieuwe ge
zichtspunten waren dan die twee, dat dan het college van oordeel was dat een nieuwe bespreking met de
Commissaris der Koningin geen zin had".
81 z. 7. Na de 24 e regel van boven, toevoeging van: 'Wij waren thuis gekomen en - dat had men ons gezegd
- nu denken ze dat ze iets beslist hebben, maar zij waren er wel toe verplicht".
Oe voorzitter merkt op dat de notulen slechts de zakelijke inhoud weergeven, en niet bedoeld is een woor
delijk verslag te zijn.
BIz. 8, 7e regel: "en ook nog 6 man daaronder" dient te luiden: "of liever gezegd een zesde man zat daar
onder".
Blz. 8, 14e regel van onder: het woordje "vrij" vóér duister, dient te vervallen. Oe heer van Tilburg zegt
dat het hem vast voorstaat van "duister" te hebben gesproken. Oe voorzitter vraagt of hij prijs stelt op
wijziging. De heer van Tilburg: ja.
Blz. 9, 12e regel van boven: "Hoge heren hebben zich met gemeentezaken bemoeid" dient te luiden: "Hoge
heren hebben zich, buiten het college van burgemeester en wethouders om, met gemeentezaken bemoeid".
Voormelde wijzigingen, aanvullingen en toevoegingen in de notulen worden z onder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Oe heer van Vlimmeren zegt dat op blz. 7, 3e regel van onder: "wij zijn hiertoe geprest" niet juist is
vermeld. Hij heeft duidelijk gevraagd: wie heeft U daartoe geprest?
De heer de Wit zegt: geprest door mijn verantwoordelijkheidsgevoel; in de notulen is dit opgevat in het
meervoud voor het enkelvoud. De heer van Vlimmeren zou het graag zo zien. De heer de Wit zegt dat niet
te kunnen steunen. De heer van Vlimmeren zegt als ik zeg "ik" en maak er nadien "wij" van, wie zijn die
wij dan?
De voorzitter wil voorstellen "wij" in "ik" te veranderen. De heren van der Horst, Kouters en de Wit heb
ben hiertegen bezwaar. De heer van Vlimmeren zegt, dus "ik" moet ik nadien zien als "wij" God de Vader
God de Zoon en God de H. Geest, maar één God, drie goddelijke personen in één persoon, en vervolgt: "wij
zijn daartoe geprest", is dat om naar de Officier van Justitie te gaan - dat is een persoonlijke kwestie,
en vraagt verder: wie zijn die wij?
De voorzitter merkt op dat bij eventuele stemming over redactiewijziging de stemmen staken en zag graag dat
de heer de Wit zegt wat bedoeld is; ergens staat dat bij meerderheidsbesluit de zaak aanhangig is gemaakt.
Oe heer van Vlimmeren merkt op dat de overige 3 leden hetzelfde gevoel hebben als de voorzitter.
De heer Kouters zegt: "geprest door ons verantwoordelijkheidsgevoel" zo is het ook.
De heer van Vlimmeren: maar zo is het ook gezegd. De voorzitter merkt op dat "gedaan bij meerderheidsbe
sluit" wel in die richting wijst.
De heer van Vlimmeren zegt dat de heer de Wit wel met 5 a 6 artikelen komt waarmede hij niet accoord gaat,
maar afwijzend staat tegen één redactie-wijziging, waarmede hij komt. Hij verklaart ogenblikkelijk accoord
te gaan indien de heer de Wit zegt: "misschien heb ik het gezegd, maar de bedoeling was van "wij", als
hij wil bekfennen: ik heb bedoeld van "wij". De heer de Wit is van mening dat dit elders in de notulen
staat. De heer van Vlimmeren: daar heb ik niets aan.
Hierop worden de notulen zonder hoofdelijke stemming vastgesteld, met inachtneming van de opgenomen en
vastgestelde wijzigingen, aanvullingen en toevoegingen, hiervoor vermeld.
4. Ingekomen stukken.
Oe voorzitter vraagt wie der leden het woord verlangt over de ingekomen stukken.
De heer van der Horst zegt een belangrijk punt daarbij te missen t.w. het bericht da?aie Commissaris der
Koningin is gegaan betreffende het bekend "aken van de datum, waarop de bemiddelaars wisten dat de goed
keuring van burgemeester en wethouders niet meer nodig was voor de omzetting van de Stichting tot Coöpe
ratie. De voorzitter merkt op dat dit een uitgaand stuk is. De heer van der Horst zegt dat het nu 5 we
ken geleden is en het antwoord er toch had kunnen zijn. De voorzitter zegt dat het verzoek de laatste
dagen van december of de eerste dagen van januari verzoeden.is en wijst op de overmatige drukte op elk
overheidskantoor tijdsns die dagen. Naar mening van de heer van der Horst moet die datum wel bekend
zijn geweest en wil voorstellen hierover een telegram weg te doen. De heer Kouters vindt het ook een te
belangrijk iets om zo,lang te wachten. De voorzitter is van mening dat niet van een lange duur gesproken
kan worden en zegt het voorstel niet te kunnen steunen. Hij wil er, indien deze week geen bericht is ont
vangen, een briefje over schrijven; het sturen van een telegram zou hij echt niet willen adviseren. De
heer van der Horst gaat hier niet mede accoord. De heer van Vlimmeren ziet het als een dwangbevel aan de
Commissaris der Koningin; de stukken uit Standdaarbuiten alleen liggen niet daar. Het niet ontvangen van
bericht na amper drie weken is z.i. geen reden om zo van stapel te lopen; hij kan hier nooit mede instem
men en vindt het schrijven van een klein briefje de aangewezen weg.