«I Bij schrijven van 1 februari 1963 is ddor de Heer Johannes Adrianus van de Nobelen, geboren 5 februari 1912, wonende Molenstraat 32 te Standdaarbuiten, een aanvrage gedaan om ze kerheid als bedoeld in artikel 7 van het Besluit eigen-woning- bezit, voor de betaling van hoofdsom en rente van de aan hem" door de Stichting Spaarbank Rotterdam, te Rotterdam, te verstrek* ken lening onder verband van eerste hypotheek, groot ƒ19.480,= Zoals bekend kan volgens genoemd artikel bij besluit van de gemeenteraad deze zekerheid worden gesteld aan degene, aan wie uit 's Rijks kas een premie is toegekend krachtens het premie- en bijdragebesluit woningbouw, mits: a.de aanvrage om zekerheid is gedaan door tussenkomst van een bemiddelend orgaan; b.de lening niet meer bedraagt dan 90%> van de nettostichtings- kosten; c.de lening een looptijd van tenminste 30 jaren heeft; d.degene, aan wie de toeslag is toegekend, de leeftijd van 55 jaren nog niet heeft bereikt. De aanvrage voldoet aan de gestelde voorwaarden en door de "Stichting De eigen woning" te Eindhoven is bij schrijven van 4 februari 1963 geadviseerd om de zekerheidsaanvrage in te will igen. Artikel 8 van de Beschikking bevordering eigen-woningbezit houdt een algemene toezegging van deelneming door het rijk in, als be doeld in art.8 van het Besluit bevordering eigen-woningbezit; een' incidentele beschikking tot het toezeggen van deelname door het rijk blijft dms achterwege, doch dient wel te worden aange vraagd en wel voor 50in het eventueel verlies, voortvloeiende uit de onder 1 bedoelde zekerheidstelling. Volgens de circulaire van de Minister van wederopbouw en volks huisvesting van 31 mei 1956 afd.Woningbouw, MG 56-7, moet het betrekkelijke raadsbesluit binnen 4 weken aan de Gedeputeerde Staten worden medegedeeld; aangezien voor de uitvoering ervan steun uit 's Rijks kas is aangevraagd, is het niet aan hun goed keuring onderworpen. Burgemeester en wethouders stellen boor op de aanvrage van de Heer J.A. van de Nobelen gunstig te beschikken. Het vorstel van burgemeester en wethouders wordt zonder hoofde lijke stemming aangenomen. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT VASTSTELLING VAN HET bedrag per leerling. ALS BEDOELD IN HET 5e LID VAN ARTIKEL 101 PER LAGER ONDERWIJSWET 1920 VOOR HET JAAR 1963 XE WETEN VOÖR HET GEWOON LAGER ONDERWIJS OP ƒ50.'PER LEERLING EN VOOR HET VOORTGEZET GEWOON LAGER'ONDERWIJSOP ƒ65.oer leerling. Ingevolge artikel 101, vijfde lid, der Lageronderwijswet 1920 moet in de gemeenten, waar geen openbare school voor gewoon lager-onderwijs of voortgezet gewoon lager-omderwijs bestaat, de gemeenteraad vóór 1 maart van elk jaar het bedrag vaststellen dat per leerlingvoor de bijzondere scholen in dat jaar als vergoeding wordt beschikbaar gesteld ter bestrijding van-de kosten bedoeld in het eerste lid van artikel 55 bis, dit is dus voor de materiele exploitatiekosten. Volgens de wet wordt hier als maatstaf genomen het bedrag per leerling, hetwelk voldoende moet worden geacht voor de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school. Het onderwerpelijl-ce bedrag per leerling was gedurende de laatste jaren'als volgt: g.l.o. 1960 42,50 v.g.l.o. 55,= 1961 42,50 60,= 1962 45,= 62,50

Raadsnotulen

Standdaarbuiten: 1937-1996 | 1963 | | pagina 4