Met ingang van 16 november 1920 werd ik 1e ambtenaar ter secretarie der
gemeente Groenlo om op 28 december van datzelfde jaar met ingang van 1 maart
1921 te worden benoemd tot secretaris dier gemeente. Op dat tijdstip de
jongste of een der jongste gemeente-secretarissen van Nederland. Lang zou ik
daarop niet kunnen bogen, want in datzelfde jaar 1921 werd mijn voormalige
schoolkameraad, de heer H. van Mechelen, benoemd tot gemeente-secretaris van
Oud- en Nieuw Gastel met ingang van zijn 23ste verjaardag.
Op mijn 26ste verjaardag werd ik tevens benoemd tot ontvanger der ge
meente Groenlo, met ingang van 1 december 1924.
Heel veel genoegen heb ik van de Groenlose bevolking ondervonden en ik
kan gerust zeggen, dat de tijd in dat stadje doorgebracht, de vruchtbaarste
van mijn leven is geweest. Ruim 26 jaren ben ik daar werkzaam geweest en elke
onderneming, waaraan ik mocht medewerken, slaagde.
Natuurlijk heb ik ook daar moeilijkheden gekend, vooral tijdens de
Duitse bezetting; doch met medewerking van vrouw en kinderen was het toch ge
makkelijk "Nederlander" te zijn en te blijven.
Op 16 november 1945 nam de loco-burgemeester, de heer J.P.J. de Groen,
directeur van de N.V. Bierbrouwerij "de Klok", beter bekend onder de naam van
"Grolsche Bieren" het roer in handen. Dezelfde avond nog had een langdurig
gesprek tussen ons beiden plaats. Beiden waren wij er van overtuigd, dat het
zo rijk met natuur- en historisch schoon gezegende, maar economisch zwakke
stadje nieuw leven moest worden ingeblazen. Dank zij onze goede samenwerking
is aan deze historische veste nieuwe welvaart geschonken. Thans vindt men
binnen de stadswallen naast nieuwe goede industriën een R.-k. H.B.S., een
Middelbare R.-k. Landbouwschool, UL.0-scholen, huishoudscholen, enz.
Dankbaar ben ik, dat mijn levenspad heeft geleid over deze oude veste
en dat ik daar mensen heb ontmoet, die in hun doen en laten de lijfspreuk
van de Grolse vesting "zo vast als Grolle" tot de hunne maakten, wat vooral
slaat op de vasthoudendheid die hun eigen was.
Was dit alles oorzaak dat de heropbouw van de zwaar door oorlogsgeweld
getroffen gemeente Standdaarbuiten mij aantrok en ik op 16 januari 1947 terug
keerde naar mijn geboortestreek?
Laten we daar op deze dag niet over redetwisten. Laten we alleen de
vraag stellen: "Heeft burgemeester van de Riet aan de verwachtingen, welke
men van hem koesterde, beantwoord?" Er zullen er onderU zijn, die zullen
zeggen: Wij hadden meer van hem verwacht", en laat ik mij dan onmiddellijk
aan hun zijde scharen.
Ik had meer van mijn kunnen verwacht; ik ben naar mijn overtuiging op
verschillende punten tekort geschoten. Niemand is er, die beter zijn fouten
kent dan de mens zelf, die het aangaat.
Maar er kunnen omstandigheden zijn, die het werk van die mens bijzonder
moeilijk maken en die mens heeft de plicht en het recht bij het einde van
zijn loopbaan rekenschap van zijn rentmeesterschap te geven als hij niet
langer rentmeester meer zal zijn.
Bij deze bijbel-tekstwil ik vandaag in deze voor mij laatste vergade
ring van de raad dezer gemeente, welke ik heb mogen dienen, stil staan.
Ik wil de klok dan hierbij terugdraaien tot 18 januari 1947 toen ik op
de kleine secretarie van de gemeente Standdaarbuiten door de waarnemend-bur
gemeester Teijssen uit Oudenbosch als Uw burgemeester werd geïnstalleerd.
Burgemeester Teijssen verklaarde in zijn toespraak, dat een schier
bovenmenselijke taak wachtte en helaas heb ik moeten ondervinden, dat hij
toen de volle waarheid sprak.
Mijn taak was moeilijk en de af te leggen weg lang.
Een behoorlijke woning was voor mij en mijn gezin niet beschikbaar,
doch ik kon daarmede vrede nemen; er waren minstens een tweehonderdtal ge
zinnen, welke in nog veel beroerder omstandigheden verkeerden.