(ft De heer van Vlimmeren 15 jaar geleden ontmoetten wij U voor het eerst als burgemeester; deze Mijnheer de Voorzitter. Ik sluit mij volkomen aan bij hetgeen de heer De Wit gezegd heeft, en wanneer ik alles zou moeten gaan memoreren, dan vrees ik in herhaling te vallen en daar wil ik niet op weg. Alles wat ik zeggen wil is: wat is ons wereldje toch klein, wat zijn de jaartjes toch kort./l5 jaar zijn thans verstreken, wel een bewijs dat ze erg kort zijn. Namens enkele leden mag ik u een klein cadeau overhandigen, het bestaat uit een vulpen. In 15 jaar tijd zijn duizenden stukken, bekrachtigd van uw hand gegaan. Ook stukken welke u met uw pen op papier moest bekrachtigen, hoe wel het in uw hart pijn deed. Ik weet dit uit ondervinding gedurende de 12 jaar als wethouder. Vragen van inwoners die u heel graag in uw hart met ja zou hebben willen beantwoorden en u kon niet anders doen dan met nee. Wij hebben gemeend u een vulpen te moeten overhandigen ten gebruike dat u met pensioen bent. Leg deze pen in Uw archief. Wij spreken de hoop uit datohet u gegeven moge zijn door de Almachtige God U en Uw vrouw, nu nog vele jaren in gezondheid door te brengen. Afscheidsrede van de burgemeester van Standdaarbuiten de heer J.J.A. van de Riet, gehouden in de openbare vergadering van de raad dier gemeente, dd. 27 oktober 1962. Heren leden van de raad, Wanneer ik thans het woord tot U richt, dan zal niemand Uwer het mij kwalijk nemen, dat ik daarbij een terugblik werp op de ambtelijke loopbaan welke ik in bijna een halve eeuw heb afgelegd. Het zal U duidelijk zijn, dat dit een terugblik in vogelvlucht moet zijn en dat ik niet overal bij stil kan staan, hoe gaarne ik dat ook zou willen doen en hoe noodzakelijk dit voor bepaalde zaken zou zijn. Tussen de eerste stap, welke ik zette in het monumentale gemeentehuisje te Halsteren en de laatste stap, welke mij buiten het onpractische en oncon- fortabele gemeentehuis van Standdaarbuiten bracht, ligt heel wat opgesloten. De gemeenteraadsvergaderingen te Halsteren werden destijds gehouden ter secretarie en dit betekende voor de volontair vrije voormiddagen. Verschillende dingen zijn mij natuurlijk van dat mooie dorp Halsteren bijgebleven, o.a. de strenge blik van mijn chef, de gemeente-secretaris, die mij enigszins de weg wees in het labyrint, dat "gemeente-administratie" heet, benevens het registreren van de Belgische vluchtelingen uit Antwerpen en om geving bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog. Op 15 maart 1917 moest ik voldoen aan mijn vaderlandse militaire dienst plicht en op grond van het feit, dat men van mijne diensten in de burgerlijke maatschappij daardoor geen gebruik meer kon maken, werd mij eervol ontslag verleend als volontair ter secretarie dier gemeente. Met ingang van 16 december 1917 - ik had inmiddels de bekende 8^ maand dienstplicht volbracht - werd ik in tijdelijke dienst als ambtenaar ter secretarie der gemeente Meerlo (l) aangesteld en van dat tijdstip kon ik zeggen, dat ik de status van gemeente-ambtenaar bezat. Natuurlijk was de gemeente Meerlo evenmin als de gemeente Halsteren een schrijfmachine rijk en daardoor moest des avonds bij het licht van een petro leumlampje veel schrijfwerk worden verricht. Op 16 augustus 1919 verhuisde ik naar de gemeente-secretarie te Horst (l) waar men zich strikt hield aan de 44-urige arbeidsweek, hetgeen ik nogal be zwaarlijk vond. In deze gemeente was men verder gevorderd; men had de beschik king over twee schrijfmachines en de gemeente had een eigen electriciteits- bedrijfje, uitsluitend bestemd voor de straat- en huisverlichting in het kerk dorp Horst. Vanaf het ogenblik dat ik in Horst werkzaam was, had ik de wind op mijn ambtelijk pad mee.

Raadsnotulen

Standdaarbuiten: 1937-1996 | 1962 | | pagina 46