Afscheid scheidende raadsleden. De VOORZITTER - 8 - Leden van de Raad, Vandaag wordt er wederom een zittingsperiode van de Neder landse gemeenteraden afgesloten. Wanneer U de berichten in de dagbladen gevolgd hebt, dan heeft U kunnen vernemen, dat in zeer veel plaatsen een aanzien lijke persoonswisseling in de gemeenteraden heeft plaats gevonden. Niets is wispelturiger dan de gunst van'de kiezer, wanneer het de verkiezing van de gemeenteraden geldt. Van gezonde gemeente politiek kan men dan nauwelijks spreken men heeft in'kleine gemeenten meer te doen met plaatselijke personenstrijd. wanneer wij dan zien, dat in sommige gemeenten ongeveer de helft van het aantal zittende raadsleden gaat verdwijnen, dan vraag ik me toch af of dit alles het gevolg is van de betere kwa liteit van de nieuwe raadsleden, welke in de nieuwe raad zitting zullen gaan nemen. In Standdaarbuiten zijn er slechts twee raadsleden, die plaats zullen maken voor anderen, terwijl een van deze twee raads leden gemeend heeft vrijwillig de raadszetel ter beschikking te stellen voor een ander. Van de scheidende raadsleden wil ik dan afscheid nemen. Om met de oudste te beginnen wil ik een afscheidswoord richten tot de heer J.KOP, die vanaf 6 september 1949 zitting heeft gehad in de Standdaarbuitense raad. Ofschoon de heer Kop speciaal door de arbeidersbevolking was gekozen, kon van hem ten volle worden getuigd, dat hij de gehele Standdaarbuitense bevolking vertegenwoordigde. De heer Kop heeft er steeds zijn eigen mening op na gehouden en schroomde er niet voor deze tot uiting te brengen. Deze mening was gefundeerd door een gezond verstand en een goede wil. ïweè eigenschappen welke voor een goed raadslid onontbeerlijk zijn. Voor U, mijnheer Kop, waren de door U afgelegde eden werke lijk in alle omstandigheden bindend. De verklaring, welke in een der afgelegde eden voorkomt en die luidt, dat U de belangen der gemeente Standdaarbuiten steeds zult voorstaan en bevorderen, was voor U een richtsnoer, welke Uw stem bepaalde. Ook het in de Gemeentewet voorkomend voorschrift, dat de leden van'de raad stem men zonder last of ruggespraak van hen, die benoemen, was voor U, mijnheer Kop, iets vanzelfsprekend. U hebt bij het uitbrengen van Uw stem nimmer de gunst van de kiezer gevraagd. Voor U gold niet de'spreuk, welke ik op een schoorsteenmantel in een raad-zaal op een gegeven morgen zag aangebracht en welke luidde "Vraagt U niet af wat het publiek zégt, doch doet wat eerlijk is en recht". Een dergelijke terechtwijzing had U niet nodig. Mijnheer Kop, van U neem ik afscheid als raadslid met de allerbeste herinneringenaan Uw doen en laten als zodanig. Voor het vertrouwen, dat U mij, als voorzitter van de raad, steeds geschonken hebt, mijn bijzonder hartelijke dank, de gemeen schap van Standdaarbuiten dient U ook steeds dankbaar te zijn.

Raadsnotulen

Standdaarbuiten: 1937-1996 | 1962 | | pagina 37