- 2 -
4» VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EH WETHOUDERS TOT VOORLOPIGE VASTSTELLING
VAN DE GEMEENTEREKEHTNG .,.19 88
Uit het rapport van de Commissie; belast met het onderzoek der ge-
meenterekening 1958, blijkt dat het onderzoek de coirmissia geen aanlei
ding heeft gegeven tot het maken van op- of aanmerkingen en dat zij de
raad in overweging geeft tot voorlopige vaststelling van de gemeente
rekening 1958 en van de rekening van het gemeentelijk woningbedrijf
over 1958, over te gaan.
Zonder hoofdelijke stemming-waarbij de wethouders geacht worden
zich van medestemmen te hebben onthouden - worden voorlopig vastge
steld?
a. de jaarstukken van het gemeentelijk woningbedrijf over 1958 en
b. de gemeenterekening voor de dienst I958 als volgt;
Gewone dienst.
Ontvangsten
Uitgaven
nadelig slot f. 11.381,75
f- 555.450,54
566.832,27
Kapitaal dienst^
Ontvangsten
Uitgaven
nadelig
f. 3.012.368,07
3.672.693,75
slot f. 660.325,68
5VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT VASTSTELLING VAN DE VER-
.Lis VAN DE LA.GER-ONDERWIJSWET 1920, TENBEIIOEVE
VAN DE R.K. MEISJESSCHOOL TE STANDDAARBUITEN
Uitgaande van de in het raadsbesluit van 22 maart i960 nr. 470
genoemde aantal uren en de hierbij overgelegde salarisberekeningen en
kwitanties, kan de vergoeding, bedoeld in artikel 101 bis der Lager-
Onderwijswet 1920, voor de R.K.Meisjesschool St. Janstraat 7 te Stand-
daarbuiten voor het jaar i960 worden vastgesteld als volgt:
a. Gewoon lager-onderwijs
1 vakonderwijzeres in het vak k met in totaal 2 lesuren per week in
het le en 2e leerjaar f. 355,56;
b. Voortgezet gewoon lager-onderwijs
1 vakonderwijzeres in het vak k met 10 lesuren per week in het 7e en I
8e leerjaar f.4.010,12;
Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten.
6- VOORSTEL van BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT VASTSTELLING VAN DE VER-
GOEDING EX.ARTIKEL 101 VAN D~E LAGER-ONDERWIJSWET 1920 TENBEH0ËVËf"VAN
DE BIJZONDERE SCHOLEN VOOR GEWOON LflGER-ONDERWTJS EN VOORTGEZET GEWOON i
LAGER-ONDERWIJS IN DE GEMEENTE STANDDAARBUITEN
Ingevolge het 2e lid van art. 103 der Lager-Onderwijswet 1920 moe'
jaarlijks vc5ór 1 december worden vastgesteld de vergoeding bedoeld in I
art. 101, le tot en met 8e lid, dier wet, alsmede het bedrag van de vo!
gens het eerste lid van dat artikel voor vergoeding in aanmerking ko
mende uitgaven.
Deze vergoeding moet voor het jaar i960 worden berekend over het ge
middeld aantal leerlingen van de desbetreffende bijzondere scholen in
dat jaar, en naar het bedrag, als bedoeld in art. 55 bis of art. 101,
5e lid der Lager-Onderwijswet I92O. Dit bedrag is bij raadsbesluit van