131 Diverse fracties hebben gereageerd op het ouderenbeleid en dan met name op de financiën voor de huisvesting van de diverse ouderei .^onden. Hier zit onderling een groot verschil in dat historisch is gegroeid. Vanuit de Stichting Ouderenbelangen is daarom de suggestie gekomen om de vergoeding voor de huisvesting in één pot te doen en de financiën voor de huisvesting van de ouderenbonden door de Stichting te laten verdelen. Dit wordt momenteel onderzocht. Het peuterspeelzaalwerk is een voorziening waar ook het college waardering voor heeft. In alle gevallen wordt door goed opgeleide leidsters op M.B.O.- en H.B.O.-niveau heel goed werk geleverd op basis van een goed financieel beheer. Elke peuterspeelzaal heeft echter een eigen beleid ontwikkeld ten aanzien van de betaling van personeel, de huisvesting, programma's. Daar tegenover staat echter dat in het onderwijs, de kinderdagopvang en in bibliotheken, heel duidelijk kwaliteitseisen worden gesteld. Bij de peuterspeelzalen is dat nog niet het geval. Het zou best kunnen zijn dat die er wel gaan komen. Daarvan zullen dan de consequenties moeten worden meegenomen en met betrekking tot de beloning aan de leidsters zal dan ook een C.A.O.-Welzijn moeten worden toegepast. Zover is het echter nog niet. Daarom kan ik meegaan met de suggestie van de heren Hermans en Bogers om de opleidingeisen en de andere zaken die daarmee samen hangen, zo snel mogelijk te gaan onderzoeken. Naar aanleiding van dat onderzoek zou de mogelijkheid kunnen worden bekeken om de C.A.O.-Welzijn wel van toepassing te verklaren. Op dit ogenblik is die reden voor ons college er evenwel niet, en met de suggestie van C'70 de P.v.d.A. en de V.V.D. kan ik dus niet meegaan, mede gezien de daaraan verbonden financiële gevolgen voor de gemeente. Naar aanleiding van de opmerking van de V.V.D. wijs ik erop dat we jaarlijks 40.000, dat is 200,= per peuter, direct subsidiëren. Daar staat tegenover dat voor de kinderopvang de totale subsidie van 80.000,= per jaar, vanuit het ministerie ter beschikking wordt gesteld. De heer Matthiissen: Kunt u een termijn noemen voor het vergelijkend onderzoek op het gebied van opleidingen en ouderbijdrage, waar de heer Hermans op doelde? Wethouder van Steekelenbura: Ik denk dat we dat in het voorjaar van 1994 verder moeten gaan onderzoeken. De voorzitter: Ik stel voor om de opmerking van de wethouder zo te vertalen dat wij dat een plaats geven in onze activiteiten van volgend jaar. De heer Hermans: Het verheugt ons dat de verbouwing van "de Spil" op korte termijn kan worden uitgevoerd. We hopen dat ook de verbouwing van "de Schalm" in 1994 gerealiseerd kan worden. Ten aanzien van de peuterspeelzalen stellen wij u voor om een overleg te openen met de besturen en de uitgangspunten van het peuterspeelzaalwerk daarin te betrekken. Als die uitgangspunten hetzelfde moeten zijn als bij het kinderdagverblijf, dan stellen wij voor om een voorstel voor te leggen aan de besturen van de peuterspeelzalen waarna de gemeenteraad hier een oordeel over geeft. De heer van de Sande: Als de wethouder in de loop van het jaar in onderhandeling gaat met de verenigingen en instellingen, zal hij ook wel eens gewezen hebben op de mogelijke subsidiekor ting voor volgend jaar. Bij de algemene beschouwingen blijkt dan, dat die korting niet doorgaat. Ik vind dat een slecht beleid. Met betrekking tot het peuterspeelzaalwerk zegt de wethouder dat er geen landelijk model is. Dan is het volgens mij juist de taak van de gemeentelijke overheid om een beleid uit te stippelen. Ook vorig jaar is gevraagd naar de mogelijkheid om hier een onderzoek naar in te stellen. Toen is er geantwoord dat de reactie van de fracties zou worden afgewacht, waarna er eventueel een aanpassing gemaakt zou kunnen worden. Uit een en ander blijkt dus dat de wethouder hier geen verandering in wilt brengen. Dat zijn dan toch gemiste kansen? Wij pleiten er daarom voor om nu de C.A.O.-Welzijn toe te passen. De voorzitter: Waar moet de dekking dan gevonden worden? t*Sa

Raadsnotulen

Wouw: 1813-1996 | 1993 | | pagina 149