1
liJl
-92-
Tenslotte stelt zij, dat een eigen levensbeschouwelijke basis voor
onderwijs en vorming voluit gewaarborgd zal dienen te zijn.
De heer Joachems vraagt of in deze de raad of burgemeester en wethouders
als bevoegd orgaan zullen optreden.
De voorzitter zegt dat het College de zorgen deelt ten aanzien van de
gevolgen voor het bijzonder onderwijs, in de kleine kernen. Hoewel het
grondwettelijk recht van de vrijheid van onderwijs deze stichting moge
lijk maakt, zal men zich in de toekomst toch moeten bezinnen op de con
sequenties van een en ander, aldus de voorzitter. In de bespreking met
de schoolbesturen over de onderwijsvergoedingen zullen deze gevolgen
dan ook aan de orde gesteld worden.
Ten aanzien van de financiële en personele gevolgen stelt hij, dat daar
op dit moment nog niets concreet over bekend is, maar dat deze zeker
aanwezig zullen zijn. Ondanks het feit, dat de tijd dringt, zal toch
eerst deze stichting afgewerkt moeten worden, alvorens men kan gaan
denken over huisvesting, aldus de voorzitter. Tenslotte deelt hij mede
dat burgemeester en wethouders het eventueel instellen van een onder
wijscommissie nogmaals zullen bespreken.
Wethouder van Tiggelen geeft als zijn mening te kennen, dat hij veel
moeite heeft met beide voorstellen, doch dat hij er zich van bewust is
dat medewerking niet geweigerd kan worden.
De heer Matheusen vindt het antwoordt over de huisvesting nogal vaag.
Hij vraagt of het College al gedacht heeft aan een ander gebouw dan de
oude jongensschool, omdat herstel van deze school zijns inziens enorme
kosten met zich mee zal brengen.
De heer Hellegers is het niet eens met het betoog van de heer van Hasselt.
Zijns inziens komen de initiatiefnemers uit alle drie de politieke stro
mingen. Voorts bevreemdt het hem dat de mensen, die altijd gevochten heb
ben voor de vrijheid van onderwijs, nu die vrijheid willen betwisten.
Naar zijn mening is er altijd al behoefte geweest aan openbaar onderwijs,
doch de P.v.d.A, was van mening, dat het initiatief van de mensen zelf
uit moest gaan. Hij vraagt wat de gevolgen zijn voor de procedure als
blijkt, dat de school op 25 augustus 1980 niet van start zal kunnen gaan.
Daarnaast geeft hij te kennen dat de stichting geen consequenties in
houdt voor het onderwijs in Moerstraten. Tenslotte onderstreept hij de
mening van de heer Matheusen, dat een onderwijscommissie nu zeker nood
zakelijk is.
De voorzitter zegt dat het aantal leerlingen, wat nu is opgegeven, gedu
rende de gehele procedure zal gelden, ook al zal dat getal voortdurend
wijzigen. Met betrekking tot de huisvesting stelt hij, dat burgemeester
en wethouders er zich van bewust zijn dat er een aantal panden vrij komen,
maar dat er concreet nog geen plannen zijn gemaakt. Pas na stichting zal
een en ander worden bekeken.
De heer Jonkers spreekt de vrees uit, dat wanneer de huisvesting in het
begin niet goed zal worden onderzocht, men over een jaar weer geconfron
teerd zal worden met het verzoek om een andere locatie.
De heer van Hasselt reageert kort op hetgeen door de heer Hellegers tegen
zijn betoog was ingebracht.
De voorzitter vindt de waarschuwing van de heer Jonkers terecht, maar niet
noodzakelijk, omdat het College zich terdege bewust is van deze mogelijk
heid
Daarna besluit de raad zonder hoofdelijke stemming tot stichting van een
openbare school voor gewoon lager onderwijs in Wouw.