-8-
De heer Hellegers vraagt ten aanzien van de nota op enige punten verduide
lijking. Vooral de bijdrage voor 1979 roept bij hem de nodige vragen op.
Zo is hij zeer benieuwd of de bijdrage die voor 1979 voorlopig is vastge
steld vatbaar is voor uitbreiding of er, met andere woorden, ruimte is
voor nieuwe activiteiten op sociaal-cultureel gebied.
Voorts wil de heer Hellegers graag weten of de lijst van instellingen die
op bladzijde 13 van de nota is vermeld, volledig is en of invoering van
de Rijksbijdrageregeling sociaal-cultureel werk voor een aantal verenigin
gen financieel niet nadelig is.
Daarnaast merkt de heer Hellegers op, dat hij in de nota een beleidsvisie
mistMet betrekking tot de te volgen procedure zegt de heer Hellegers dat
er in de nota bepalingen ontbreken omtrent de planning voor de totstandko
ming van de verordeningen en de diverse streefdata. Voorts mist hij voor
de commissie een taakomschrijving en een garantie dat de inspraak optimaal
zal zijn. De mening van de betrokkenen is volgens de heer Hellegers erg
belangrijk en moet voldoende gewaarborgd zijn.
De voorzitter antwoordt op de diverse vragen van de heer Hellegers, dat
laatstgenoemde in deze fase van de voorbereiding teveel verwacht. De nota
is meer bedoeld als een inventarisatie van feiten, als voorbereiding op het
vele werk wat nu nog gedaan moet worden. Vandaar ook het ontbreken van een
beleidsvisie. Ten aanzien van de vast te stellen verordeningen deelt de
voorzitter mede dat deze te zijner tijd aan de raad aangeboden zullen worden,
waarbij het standpunt van de raad meegenomen zal worden bij de voorbereiding
daarvan. Op de vraag van de heer Hellegers, hoe de bijdrage in 1979 zal zijn,
antwoordt de voorzitter dat deze voorlopig gelijk is aan de subsidie in 1978.
Het rijk heeft de bijdrage bevroren.
Om tot een redelijke verdeling te komen van de door het rijk verstrekte gel
den zullen de bevolking en de raad mede moeten bepalen of een bepaalde acti
viteit in aanmerking komt voor subsidiëring.
De heer van Hasselt informeert wat precies verstaan moet worden onder "de
norm" die de voorzitter heeft genoemd.
De voorzitter antwoordt hierop dat het Ministerie een norm gesteld heeft per
inwoner van 16,04. Omdat er een groot aantal gemeenten zijn, die nog nooit
gebruik gemaakt hebben van een rijkssubsidie, betekent dit, dat de overige
gemeenten een bedrag hebben ontvangen wat boven die norm zit. De voorzitter
benadrukt dat hij die "norm" alleen maar heeft genoemd om duidelijk te maken
dat de vrees niet ongegrond is dat de gemeente Wouw terug zal moeten, als nu
die "witte vlekken-gemeenten" ook gebruik gaan maken van de rijksbijdragere
geling. Daarna verleent de voorzitter het woord aan de heer Nagtzaam.
De heer Nagtzaam deelt mede dat de gemeente in 1978 aan rijkssubsidie een be
drag heeft ontvangen van 160.000, Dit komt per inwoner neer op een bedrag
van ongeveer 20,--. Ook in 1979 is voorlopig dit bedrag beschikbaar gesteld.
\66r 1 april 19/9 moet nu een lijst van instellingen worden overgelegd om de
rijksbijdrage in 1979 aan te vragen. Door middel van deze opgave kan dan
misschien geprobeerd worden het bedrag aan rijksbijdrage op te vijzelen.
In 1978 waren de enige instellingen, die door het rijk gesubsidieerd werden,
de Stichting Buurtwerk Wouw, de Stichting Peuterspeelzaal Wouw en de Stichting
Peuterspeelzaal "De Blokkendoos" te Heerle. Welke criteria het Ministerie
hanteert om een activiteit sociaal-cultureel te noemen, is niet bekend.
Ten aanzien van de vast te stellen verordeningen deelt de heer Nagtzaam mede
dat de planningsprocedureverordening de eerste verordening is die aan de raad
zal worden aangeboden. In deze verordening zal ook de inspraakprocedure van de
bevolking zijn regeling vinden.