-103-
12. Voorstel tot het wijzigen van de Algemene Commissieverordening i.v.m.
de instelling van een Welstandscommissie.
Op verzoek van de heer Hellegers geeft de raad te kennen geen bezwaar
te hebben tegen een gelijke behandeling van dit voorstel met het voor
stel vermeld onder agendapunt 13, luidende als volgt:
13. Voorstel tot het benoemen van leden voor de welzijnscommissie
De heer Hellegers spreekt zijn ontevredenheid uit met betrekking tot
beide voorstellen. Aan de hand van de notulen gaat hij in op de geschie
denis van het welzijnsbeleid. Daarbij merkt hij op, dat er in de ver
gadering van 29 januari 1979 een aantal toezeggingen zijn gedaan, die
niet zijn nagekomen. Zo zou in de eerste verordening, die de raad zou
worden aangeboden, de inspraakprocedure geregeld worden. Ook met de be
lofte, dat de raad gekend zou worden in het instellen van een voorbe
reidingscommissie is geen rekening gehouden.
Uit de notulen van de raadsvergadering van 1 maart 1979 haalt hij de
toezegging, dat er tijdig voorstellen zouden worden gedaan.
Hij kan dit niet rijmen met de opmerkingen in de vorige vergadering
gedaan, dat er geen tijd meer zou zijn voor een open sollicitatie
procedure. De toezegging, dat er een informele vergadering zou plaats
vinden om met de werkgroep van gedachten te wisselen is ook niet nagekomen.
Naar aanleiding van alle door hem geciteerde gedeelten uit de notulen
inzake het welzijnsbeleid stelt hij aan burgemeester en wethouders,
met name aan de wethouder van welzijnsbeleid de volgende vragen:
met inachtneming van het voorafgaande:
1. openheid van zaken, waarom de procedure zo lang heeft geduurd,
omdat de heer Hellegers zich als raadslid aan het lijntje gehouden
voelt;
2. waarom ligt het rapport van de voorbereidingscommissie niet ter inzage;
3. waarom zijn de concrete adviezen van deze commissie niet gebruikt;
4. waarom is de voorbereidende vergadering nooit gehouden;
5. waarom is in deze verordening de inspraakprocedure niet geregeld.
Op de tweede plaats spreekt hij zijn ongenoegen uit over de wijze, waarop
er door het C.D.A. en C'70 kandidaten zijn gesteld, zonder daarbij de
P.v.d.A. en de V.V.D. te betrekken, temeer daar de P.v.d.A. getracht
heeft overleg op gang te brengen.
Zijns inziens hebben het C.D.A. en C'70 minachting getoond voor de V.V.D.
en de P.v.d.A., reden waarom hij daarover graag opheldering zou willen
hebben. Hij stelt in de algemene beschouwingen nog terug te komen op
deze affaire.
Op de derde plaats meent hij, dat de decentralisatie van het welzijns
beleid geen puur financiële zaak is maar een beleidszaak.
Door nu aan deze voorstellen medewerking te verlenen geeft de raad het
beleid uit handen. Dat komt te berusten bij de commissie, die carte-
blanche krijgt. Concluderend komt hij tot de mening, dat eerst een ver
ordening vastgesteld moet worden, waarin de inspraakprocedure en de uit
gangspunten zijn geregeld en dat daarna pas de commissie bemand moet
worden. Hij verzoekt wethouder van Tiggelen uitvoerig in te gaan op de
door hem gestelde vragen en de door hem gemaakte opmerkingen waaruit
dan conclusies getrokken kunnen worden ten aanzien van het welzijns
beleid.
De heer Joachems vraagt, waarom burgemeester en wethouders al niet
begonnen zijn aan de planningsprocedure-verordeningwaar ook de inspraak
procedure in geregeld zou worden, zoals dat was toegezegd.