I L J Oleic - 8 ^omrïiissie ~j j ^aadsvergac&rinc d.d. 25 pf0. 1992 I ssmg; Gelukkig heeft de voorzitter van de raad, al was het nog niet officieel, via de krant laten blijken dat hij de zaak steeds te licht beoordeeld heeft. Buiten de vraag of enkele van onze collega's hier terecht en op een democratisch verantwoorde wijze deelnemen aan deze besprekingen, willen wij u de vol gende vragen voorleggen. 1. Is het college met ons van oordeel dat, gezien de uit spraak van de Zevenbergse kantonrechter mr. G. Bary d.d. 20 november 1991 - waarbij een mederaadslid van de R.V.P. veroordeeld werd voor het ronselen van volmachten - het betreffende raadslid eigenlijk geen deel meer zou moeten willen uitmaken van deze raad en zou moeten besluiten zijn functie als raadslid neer te leggen? Immers, de volks vertegenwoordigers en bestuurders maken wetten waarnaar wij allen moeten leven. Zij dienen dan ook de eersten te zijn om deze wetten te respecteren. 2Bent u het met ons eens dat de politieke partij die het betreffende raadslid vertegenwoordigd hem op dit goed democratisch gebruik zou moeten wijzen? Wij zijn van mening dat het gezamenlijk maken van beleid bij de inwo ners ongeloofwaardig overkomt wanneer samengewerkt wordt met personen die door de rechter schuldig zijn bevonden aan de Kieswet. Bent u dan ook met ons van mening dat personen die door de rechter zijn beschuldigd van ronselpraktijken niet kunnen worden aangewezen een functie te vervullen op een stem bureau bij welke verkiezingen dan ook? Indien u het een of meerdere malen niet met ons eens zou zijn, kunt u dan aangeven waarom u het niet met ons eens bent? 5. Gaat u stappen ondernemen waarbij u de verkiezingsfraude, zoals die nu heeft plaatsgevonden, verder probeert te voorkomen en hoe gaat u dat doen? VOORZITTER: De vragen een en twee worden bevestigend beant woord. Ook vraag drie wordt bevestigend beantwoord waarbij ik de opmerking maak dat de rechters in Nederland mensen "veroordelen" maar niet "beschuldigen"dat doen de officieren van justitie. Vraag vier is niet van toepassing en antwoordend op vraag vijf delen wij u mede dat wij de staats secretaris van Binnenlandse Zaken hebben laten weten dat wij vinden dat de Kieswet gewijzigd moet worden. Het tweede deel van vraag vijf wordt eveneens bevestigend beantwoord. Niets meer aan de orde zijnde sluit de VOORZITTER de vergade ring met gebed. voorzitter 3. 4. secretaris I i *3h y i desljc

Raadsnotulen

Rucphen: december 1949-1998 | 1991 | | pagina 297