De Natuurwerkgroep deelt in haar brief mede dat zij zich verontrust voelt
omdat in de Kampeerwet vrijwel geen beleidsinhoudelijke voorschriften
staan zodat de gemeenten vrij zijn om een eigen beleid te bepalen. Daar
naast stelt de Natuurwerkgroep dat hier een duidelijk beleid omtrent de
verblijfsrecreatie ontbreekt. Wij hebben een "Plan Buitengebied" en een
"Plan Rucphense Bossen" waarin de belangen van derden zijn afgewogen en
waarin precies aangegeven staat wat toegestaan is op het gebied van open
luchtrecreatie en verblijfsrecreatie. De brief van de Natuurwerkgroep is
te laat. Toen de ontwerpverordening ter inzage lag, hebben ze niet gerea
geerd.
De heer JANSEN: De Kampeerwet verplicht ons vanavond een kampeerverorde-
ning vast te stellen. Diezelfde Kampeerwet bepaalt dat het verlenen van
vergunningen, vrijstellingen en ontheffingen is voorbehouden aan het
college van burgemeester en wethouders. De raad dient echter wel te weten
op welke wijze uw beleid in dezen gestalte gaat krijgen. Hoe zit het met
de belangenafweging en is de AROB-procedure werkelijk "een wassen neus"
zoals de Natuurwerkgroep stelt?
VOORZITTER: Door enkele leden van uw raad is naar voren gebracht dat de
brief eerder ingediend had moeten worden om als bezwaarschrift te kunnen
gelden. Wellicht is het niet de bedoeling van de Natuurwerkgroep geweest
om bezwaar in te dienen, maar heeft men enkele punten aangevoerd die bij
de behandeling van het voorstel zouden kunnen worden afgewogen. Dit vind
ik een juiste manier. Ik neem aan dat de Natuurwerkgroep van de procedures
op de hoogte is. Het is dus geen "mosterd na de maaltijd" omdat de brief
bij het voorstel betrokken is.
In de Kampeerwet worden de kampeervormen weergegeven. De basiseis voor
iedere kampeervorm is dat het kamperen steeds in overeenstemming moet
zijn met het bestemmingsplan of dat het bestemmingsplan zich er niet
tegen verzet. Wij hebben hier te maken met het "Bestemmingsplan Buiten
gebied" en het "Bestemmingsplan Rucphense Bossen". Het kamperen concen
treert zich in Rucphen juist in deze gebieden. Deze bestemmingsplannen
zijn beide onherroepelijk goedgekeurd. In deze plannen is het kamperen,
het plaatsen van onderkomens en het oprichten van campings steeds ver
boden behalve in de volgende gevallen: kamperen en plaatsen van onder
komens op de bestaande campings en het kamperen op zgn. kamphuizen.
Deze campings en kamphuizen zijn opgenomen in de bestemmingsplannen of
toegelaten door toepassing van art.19 van de Wet op de Ruimtelijke Orde
ning. Dit laatste geldt met name voor het Kamphuis te Zegge en de campings
"de Witte Plas" en "de Notenboom".
Op grond van deze bestemmingsplannen is het kamperen of plaatsen van onder
komens ook toegestaan voor het "kamperen bij de boer", voor het plaatsen
van één kampeermiddel bij een woning en voor het groepskamperen door jeugd
verenigingen of verenigingen.
Het beleid ten aanzien van de toelaatbare vorm van kamperen is vastgelegd
in de bestemmingsplannen en bij de totstandkoming van die plannen zijn de
belangen en ook die van natuur en landschap steeds tegen elkaar afgewogen.
Deze bestemmingsplannen zijn door uw raad vastgesteld.
T.a.v. het kamperen op een eigen terrein -niet gelegen bij een woning
want dan spreken we over een kampeermiddel- wordt al jaren een consistent
beleid gevoerd. In de periode '70-'79 zijn vele procedures doorlopen om
de wildgroei een halt toe te roepen. De uitkomst was dat nieuwe kampeer
plaatsen niet worden toegelaten. Alleen voor de kampeergelegenheden welke
op 9 maart 1972 reeds bestonden, geldt dat deze moeten worden getolereerd.
Deze kampeergelegenheden zijn gebracht onder het overgangsrecht van de
beide bestemmingsplannen.
Het model van de VNG is gebruikt bij het opstellen van onze eigen ontwerp-
kampeerverordening. Dit betekent dat wij deze zaken niet zomaar uit onze