-8- I [II Inspraakver ordening. jaar is verhoging van het beschikbaar gestelde bedrag mogelijk op grond van artikel 1.3» wanneer de noodzaak daartoe blijkt. Beoordeling van aan vragen op prioriteit per kwartaal stuit op het bezwaar dat geen zodanige objectieve maatstaven zijn aan te wijzen, dat deze in een eventueel arob— beroep houdbaar zouden zijn. Invoering daarvan zou bovendien een extra wachttijd voor betrokkenen betekenen, hetgeen hen in een ongunstige positie zou brengen. Hoe denkt het college verantwoording af te leggen aan de raad. De toeken ning van steun of weigering hiervan is vatbaar voor arob-bezwaar en -beroep Dit betekent, dat de rechtmatigheid van onze beslissing uiteindelijk on derworpen is aan het oordeel van de rechter. Voor wat betreft de doelma tigheid van onze beslissingen wordt verwezen naar artikel 129 van de ge meentewet, dat de politieke verantwoordelijkheid regelt. Een afzonderlijke regeling, zoals door de heer Ermen kennelijk is bedoeld, is derhalve over bodig. Ten aanzien van de zelfwerkzaamheid stel ik dat uitsluitend in gevallen van twijfel of de opgegeven werkzaamheden daadwerkelijk zijn uitgevoerd (bijvoorbeeld vernieuwing van bedradingen van elektrische installaties) rekeningen zullen worden gevraagd. Ten aanzien van de overgangsregeling deel ik u mede dat degenen die op 9 november 1984 bij de gemeente een aanvrage hadden ingediend kunnen kie zen tussen de oude en de nieuwe regeling, (artikel 3*1» lid 2 van de sub sidieverordening). Keuze van een latere datum is niet mogelijk omdat de rijksgeldkraan per die datum werd dichtgedraaid. Slechts in uitzonderlijke gevallen (volledig uitvoeren van verbetering van een vooroorlogse woning door een aannemer) zou de oude regeling gunstiger voor betrokkene geweest zijn. Dit zou slechts voor enkele gevallen kunnen gelden. Hierna ging de raad akkoord met het voorstel. Voorstel tot vaststelling van een inspraakverordening. De heer BOEREN sprak zijn waardering uit over deze verordening. De veror dening is globaal en flexibel. De heer SCHIJVEN: Een opmerking over de slotbepaling (artikel 9). Hierin staat: "In alle gevallen waarin deze regeling niet volledig voorziet... zullen burgemeester en wethouders een beslissing nemen". Hieraan zagen wij graag toegevoegdna advies van de gemeenteraad te hebben ingewonnen." De heer ERMEN: Waarom een inspraakprocedure vastgesteld per beleidsvoorne men en niet per beleidsterrein? Bijvoorbeeld beleidsterreinen zoals die zijn ingekaderd in de begroting en per hoofdstuk worden genoemd. Aaansluitend op hetgeen de heer Schijven heeft gevraagd, vragen wij ons af welke rol de gemeenteraad zelf speelt in de inspraakverordening. Ik duid hier op de artikelen 1 lid 1a (inspraak als begrip). 5 lid 1 (inspraak procedure) en 6 (wijziging in spoedeisende gevallen). VOORZITTER: Dank voor de instemmende woorden van de heer Boeren. Ik denk antwoordend op de vraag van de heer Schijven dat het beter is dat de commissie ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en economische zaken in voorkomende gevallen advies zal uitbrengen en niet de raad. De inspraakprocedure wordt vastgesteld per beleidsvoornemen en niet per beleidsterrein omdat de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (artikel 8 lid 2, sub a.dit nu eenmaal voorschrijft. Bovendien zou dit uitermate onpraktisch zijn omdat per beleidsterrein (bijvoorbeeld ruimtelijke orde ning) diverse zeer uiteenlopende zaken (beleidsvoornemens) aan de orde kunnen zijn, die een totaal verschillende aanpak vragen. De raad regelt hoe het college aan de inspraak bij diverse beleidsvoorne mens gestalte zal geven. De inspraakverordening sluit daarbij aan op de wettelijke eisen. Volgens artikel 7 brengt het college het eindverslag van elke inspraakprocedure ter kennis aan de raad. De raad kan het college daarover verantwoording vragen (artikel 129 van de gemeentewet), zodat de raad voortdurend de vinger aan de pols kan houden. Hierna verklaarde de raad zich akkoord met het voorstel.

Raadsnotulen

Rucphen: december 1949-1998 | 1985 | | pagina 8