zijn; niet alleen maar om uit te rusten en te genieten van je pensioen, maar om op een meer ongebonden wijze verder zin aan je leven te kunnen geven# Ongeveer 16 jaar lang was je hoofd van de afdeling financiën en heb je met zorg de hand op de knip van de gemeentelijke beuré gehouden.Sinds juni 1979 was je gemeentesecretaris» Bij die laatste functie en de om standigheden waarin je die functie hebt uitgeoefend wil ik nu even stil staan. Gemeentesecretaris zijn is op zich niet zo'n bijzonder feit. De gemeen tewet wil nu eenmaal - en dit is al ruim 130 jaar zo - dat elke gemeen te een secretaris heeft. Wat is nu het bijzondere aan deze functie? De wet zegt alleen, dat de secretaris de bestuursorganen (raad - college burgemeester - commissies) in het hun opgedragen bestuur moet bijstaan. Hoever dat reikt zegt de wet nietjhooguit bestaat hier en daar nog een raadsverordening, welke een nadere regeling geeft, maar die verordening ligt meestal verborgen onder een laag stof. De secretaris moet zelf in houd aan zijn functie geven en ieder doet dat op zijn manier, die het best past bij zijn karakter en eigenschappen. Jou zagen we zelden op de publieke tribune. Kennelijk ging je ervan uit, dat dé&r de bestuur ders voor zijn. Achter de schermen trok je soms de touwtjes wat aan en dan weer liet je ze vieren. Je was de gemeente en haar bestuursorganen dienstbaar op de achtergrond; je deed dit op een bescheiden wijze. Je zojuist toegekende erepenning maakt dan ook terecht melding van je dienstbaarheid in bescheidenheid. Zowel "dienstbaarheid" als "beschei denheid" zijn deugden, waarop steeds minder mensen zich kunnen beroe men. Dus een waar compliment van de zijde van het college, waarbij ik mij - en met mij ongetwijfeld alle medewerkers - graag aansluiten. De periode dat je secretaris was, is vrij kort geweest, ongeveer 6 jaar. Toch is in die tijd veel gebeurd. Enkele van die punten verdie nen bijzondere aandacht. Nog maar nauwelijks was je secretaris of je werd al geconfronteerd met de noodzaak van bezuinigingen en tegelijkertijd met een groeiend ge meentelijk takenpakket. Er moest dus meer gedaan worden met minder geld. Tegelijk kon je constateren dat de burgerij steeds minder bereid was; zich zonder meer te voegen naar de bureaucratie van de overheid» Dit uitte zich in een actiever - hetzij individueel, hetzij collectief optreden van de burgers ter behartiging van eigen en groepsbelangen. Als ik hier de Wet AROB noem, zegt dat wel genoeg. Ook intern lagen de zaken niet altijd gemakkelijk. Met de toename van de gemeentelijke taken in omvang en complexiteit groeide ook de gemeen telijke organisatie. Dat riep een aantal vraagstukken op> waarmee jij speciaal te maken kreeg. Invogelvlucht,zonder in details te treden, noem ik in willekeurige volgorde de volgende punten: - het nastreven van een goede informatievoorziening van de ambtenaren naar de bestuurders en van de bestuurders naar de bevolking? - de functiewaardering met de daaraan verbonden persoonlijke problemen van de medewerkers; - de bepaling van de capaciteiten en behoeften aan mankracht op de ver schillende afdelingen en bureaus om de groei van de gemeentelijke or ganisatie in de hand te houden en toch de zaak goed te laten functi oneren; - de roep van de medewerkers om wijzigingen in de structuur van de be stuurlijke en ambtelijke organisatie (hoofdenoverleg,werkoverleg, werkgroepen enz - invoering van variabele werktijd met het tegen de zin van velen prijs geven van het zg. uurtjesverlof; - invoering van arbeidstijdverkorting (AïV) en besteding van herbezet- tingsgelden; - invoering van een Georganiseerd Overleg, waardoor de medewerkers in tal van zaken medezeggenschap kregen; - invoering van de begroting nieuwe stijl met meerjarenplanning; - opstelling van een gemeentelijk automatiseringsplan en invoering van nieuwe automatiseringssystemen;

Raadsnotulen

Rucphen: december 1949-1998 | 1985 | | pagina 166