Naar aanleiding hiervan werd "blijkens de notulen van die vergadering door de voorzitter onder meer gezegd: "By de benoeming van de 5 niet- raadsleden in de welzynscommissie kan men uitgaan van het standpunt: we nemen 5 mensen met een goede kijk op de zaken, die met een gezond verstand over al deze zaken kunnen oordelen, of: we nemen mensen uit alle disciplines, die bij het werk rechtstreeks betrokken zijn, waarvoor de heer van Overveld heeft gepleit» Dat de disciplines, die niet vertegenwoordigd zijn in de commissie, de gelegenheid krijgen zich te doen horen en verstaan, daar heeft het College van B. en W, geen enkel probleem mee, aldus de voorzitter toen. Middels De Hefboom en dagbladen zal men omtrent de werkzaamheid van de commissie op de hoogte worden gesteld en iedereen zal in de gelegenheid worden ge steld te zeggen wat hij kwijt wil." De raad besloot daarop met algemene stemmen tot instelling van een welzijnscommissie, conform het gedane voorstel. Met inachtneming van het voorgaande werden door ons de 5 niet-raadsleden in de com missie benoemd. Toen onlangs de herbenoeming van de commissieleden voor de periode 1982 - 1986 aan de orde kwam hebben wij gemeend de continuïteit in de welzijnscommissie zwaarder te moeten laten wegen dan de wens van de vrelzijnsgroep om ook in die commissie vertegenwoordigd te zijn. Overigens blijft gelden dat de welzijnsgroep, evenals trouwens alle andere groeperingen, ruimschoots in de gelegenheid worden gesteld om hun mening te laten horen.. Als er in de welzijnscommissie een vacature ontstaat wil het College de niet ongerechtvaardigde wens van de welzijnsgroep nog eens in overweging nemen. Over toelating als adviserend lid hebben wij onze twijfels. V/aar ligt de grens dan? Wat de bezetting van de commissie molenbeheer betreft moge ik er aan herinneren dat tijdens de besprekingen met de fractieleiders is overeengekomen om in die commissie de zittende raadsleden en niet-raadsleden, allen afkomstig uit Sprundel, te handhaven. Daar naar is door de raad gehandeld wat de benoeming van de raadsleden betreft en door het College van B. en W. wat de aanwijzing van de niet-raadsleden aangaat, aldus de voorzitter. De heer ERMEN vroeg verder hoever het College gevorderd was bij de samenstelling van een rampenplan. VOORZITTER: Op 7 mei 1980 werd door het College van Burgemeester en „Wethouders een rampenplan vastgesteld. Dit kwam tot stand aan de hand van een raamwerk, beschikbaar gesteld door Gedeputeerde Sta ten. Tengevolge van de wet op de rampenplannen moet de raad v<5<5r 1 november 1983 een nieuw rampenplan vaststellen. Hiertoe stellen Gedeputeerde Staten wederom een raamwerk beschikbaar. Dit bestaat uit twee delen: deel 1de opzet en de organisatie van de rampbestrijding in de ge meente deel 2: inventarisatiegegevens. Dit laatste deel is reeds ontvangen en aangevuld met de Rucphense ge gevens. Toezending van deel 1 zal zo spoedig mogelijk geschieden. Na dat alles compleet is zal het nieuwe rampenplan ter vaststelling aan de raad worden aangeboden. Vervolgens vroeg de heer ERMEN of het College wist dat het fietspad tussen Rucphen en Zundert pas in 1985 aangelegd zou worden en hoe het College dacht verder uitstel te kunnen voorkomen. Wethouder VERPAALEN: Uw vraag of het ons College bekend is dat de aanleg van het fietspad van Rucphen naar Zundert vertraagd is van 1983 naar 1985 antwoorden vrij bevestigend. aan- Vooreerst merken wij op dat het hier een provinciale Vgelegenheid be treft waarop de gemeente erg weinig invloed kan uitoefenen. Uit het "Uitvoeringsprogamma provinciale planwegen 1983-1987" blijkt de reden van de vertraging te schuilen in het volgende0 Het principe- plan voor het fietspad moet nog aangeboden worden aan de commissie voor verkeer en waterstaat. De verwacfting is dat dit in november a.s.

Raadsnotulen

Rucphen: december 1949-1998 | 1982 | | pagina 129