It -16- De heer VAN MIERT: Ik blijf bij mijn standpunt dat met de opbrengst van de hondenbelasting (ƒ72,000,=) toch wel iets voor de honden gedaan moet worden. De hond is zo toch echt een melkkoe geworden. Uitsmeren over geheel de bevolking middels de onroerend-goedbelasting is ook mijn bedoeling niet. Gaarne verzoek ik Uw College dan ook de nodige voorzieningen voor de honden aan te brengen. Zo niet, dan wens ik mijn voorstel inzake afschaffing van de hondenbelasting te handhaven. De heer VAN OVERVELD: Ik vraag nog een antwoord op mijn verzoek de verhoging van de woonforensenbe las ting niet op 8%, maar op 4% te be palen. De heer ERMEN: Wij willen ten aanzien van de reinigingsrechten niet verdergaan dan een tariefsverhoging van 8% in plaats van 11%. De heren GABRIELS en VROEGRIJK pleitten eveneens voor verlaging van het tarief voor reinigingsrechten. VOORZITTER: Het dekkingspercentage van het reinigingsrecht bedraagt in deze gemeente slechts 25%. Het rijk stelt bij artikel 12-Gemeenten - wat wij gelukkig nog niet zijn - dat dit dekkingspercentage 80%, nu zelfs 85 moet zijn. Wij zitten dus aanzienlijk beneden deze norm. Door het terughoudend beleid van het rijk wordt 'inhalen' ook moei lijk, waardoor problemen kunnen ontstaan. Ons College is nog terughoudend geweest met het percentage van 11%. Het dekkingspercentage van 25% rechtvaardigt zelfs een hoger percen tage, gelet ook op de hogere tarieven die in andere gemeenten wor den gehanteerd. De hondentoiletten zijn in andere gemeenten beproefd, maar op een fi asco zijn zij uitgelopen. Het College is niet voornemens met de op brengst van de hondenbelasting voorzieningen voor de honden te tref fen. De hondenbelasting moet worden beschouwd als een algemene bron van inkomsten voor de gemeente. Wethouder VERPAALEN: In september 1981 was nog niet te voorzien dat de gemeente geconfronteerd zou worden met een aanzienlijke verhoging van de kosten van vervoer en verwerkingen, alsmede van de stortgel- den van het huisvuil. De stortplaats in Wernhout werd gesloten. We moesten naar elders uitzien. Als wij dit vorig jaar tijdig hadden ge daan zouden de reinigingsrechten vorig jaar al verhoogd zijn. Achter stand die nu ontstaat is niet meer in te halen. We krijgen er geen toestemming voor. In het kader van het Provinciaal Afvalstoffenplan is men momenteel in het Streekgewest bezig met een lokatie-onderzoek, dat moet re sulteren in een regionale vuilstortplaats, waaraan onze gemeente ver plicht wordt deel te nemen. Dat wordt beslist geen goedkope zaak. De heer VROEGRIJK: Is deze verhoging eenmalig of komt er volgend jaar een verhoging van weer 11%? De heer ERMEN: Ik heb begrip voor de argumentatie van wethouder Ver- paaien om te voorkomen dat er straks extra moet worden ingehaald. De verlaging van 11% naar 8% is volgens het C.D.A. alleszins acceptabel, omdat het dekkingspercentage slechts met 3»3% terugloopt, maar uit eindelijk toch nog met 2% stijgt. V/ij hebben er moeite mee een tariefs verhoging van 11% naar de mensen toe te vertalen. Dit in vergelijking met de veel geringere verhogingen bij de sportvoorzieningen. Het gaat hier om een algemene voorziening. In deze verhouding moeten de za ken bekeken worden. Daarom ons voorstel de reinigingsrechten met slechts 8% te verhogen. En fasegewijze inbouwing wordt wenselijk geacht. De heer LUIJKX: Ik verzoek, wanneer het tot stemming komt, eerst gra~g nader beraad met de fractie. De heer VAN MIERT: Mijn voorstel is dit jaar 8% en volgend jaar 4%» De heer GABRIELS: Ik sluit me aan bij het betoog van de heer Ermen. De heer BOEREN: Diverse, hier door de raadsleden gestelde vragen zou den al beantwoord kunnen zijn, wanneer men tevoren contact had opgeno men met het desbetreffende lid van het College. Men had dan reeds de nodige inlichtingen kunnen verkrijgen en de vraagstelling had hier

Raadsnotulen

Rucphen: december 1949-1998 | 1982 | | pagina 123