In dit ontwerp prevaleert het oordeel van de gewestraad boven het
eigen inzicht. De deelnemende gemeenten verplichten zich te gedragen
naar het ontwikkelingsprogramma, dat door de gewestraad wordt vast
gesteld. Wij zijn bereid tot samenwerking tot-saraeiwerkiing en tot
het overdragen van bepaalde bevoegdheden, maar deze zware regeling
is voor ons nog een onmogelijke zaak0 Er is nog te veel onzekerheid
rondom de gehele gewestvorming. Er is ook geen juridische basis aan
wezig. We moeten rekening houden met de mededeling van ons Provinci
aal Bestuur aan de Minister van Binnenlandse Zaken, inhoudende:
1. dat men als begrenzing voor West-Brabant heeft gekozen voor een
groot-Gewest;
2. dat er extra gelden van overheidswege beschikbaar moeten komen
wil de gewestvorming kunnen slagen.
Verder spreekt de mededeling van Minister Geertsema,dat er een scha
duw over de gewestvorming hangt omdat er geen geld is,boekdelen. Ook
de mededeling van het gemeentebestuur van Rotterdam dat Rijnmond
voor de gemeenten te duur is, nu een bijdrage van rond .6,= per in
woner wordt gevraagd. Wij moeten ook met onze eigen inwoners rekening-
houden. Straks kunnen wij niet meer direct beslissen over zaken,die
hen aangaan, want verschillende taken zullen worden vastgelegd in
een ontwikkelingsprogramma waarnaar wij ons, bij toetreding, ver
plichten te gedragen. Het zou voor ons iets gemakkelijker zijn
wanneer wij de inhoud van dit program zouden kennen, dan was te be
zien wat gezamenlijk verwezenlijkt kon worden.
Weinig gemeenten in West-Brabant zullen zoveel aandacht hebben be
steed aan de ontwerp-regeling als onze raad. Nu er van de 18 gemeen
ten reeds 17 ji. hebben gezegd tegen het ontwerp is er toch wel een
bestuurlijke moed nodig om nu nee te zeggen.
Vandaar dat ik hoop,aldus de heer Brouwers, dat onze raad eensgezind
zal staan achter het voorstel van burgemeester en wethouders. Overi
gens zullen wij niet schromen om later, wanneer zou blijken,dat wij
het nu juridisch verkeerd zien, op deze zaak terug te komen, vooral
wanneer de belangen van onze gemeente dit zullen vragen.
De heer C.v.d.Oever, namens de fractie van het NKV.
Vóór ons ligt de ontwerp-regeling Streekgewest West-Noord-Brabant.
Aan de Raad nu de vraag of zij aan deze regeling al of niet zal
meedoen. Het antwoord is niet zo gemakkelijk omdat over gewestvor
ming zeer verschillend wordt gedacht. Op de eerste radendag in Wouw
hebben de heren van Dorst en Brouwers namens de Raad een voorlopige
mening geponeerd,, Wij hebben ons toen afgevraagd, of het een wijs
beleid zou zijn om in West-Brabant een soort gewest te gaan vormen,
dat binnen het kader van 1s-Lands-politiek gedoemd zou zijn te ver
dwijnen en dat bij de gemeenten hier'in West-Brabant een
oorzaak tot verdéeldheid zou kunnen worden en door zijn gekunstelde
bestuursvorm een bron van conflict. Bovendien werd opgemerkt, dat
zolang de vorming van een gewestelijk bestuur via rechtstreekse ver
kiezingen niet mogelijk is een dergelijk bestuur voor de bevolking
weinig aanspreekbaar zou zijn. Daar het naar onze mening onjuist zoi
zijn bevoegdheden aan zo'n ondemocratisch bestuur over te dragen,
deden wij toen het voorstel om tot oprichting van een beraad- en ad
viesorgaan voor alle gemeenten in West-Brabant over te gaan, waarin
alle gemeenten op gelijke wijze konden deelnemen, zodat de stem var
West-Brabant kon worden gehoord. Tevens werd gepleit om tot meer
onderzoek-studie te komen. Voorts maakten wij bezwaar tegen de be
grenzing van het gewest, tegen de bepalingen inzake overdracht van
bevoegdheden en tegen de ondemocratische bestuursvorm.
Dit waren onze eerste reacties en onze voorlopige mening.
Sindsdien is er uitgebreid overleg geweest tussen het College van
Burgemeester en Wethouders en de Voorzitters van de beide Regio1!!.
Deze üaatsten hebben getracht onze bezwaren tca.v. bepaalde arti
kelen af te zwakken. We zouden daar een verkeerde interpretatie
aan geven en we moesten er niet zo zwaar aan tillen. Dat mogen
zij misschien niet doen en pok meerdere gemeenten niet maar wij
hebben het recht en de plicht dit wel te doenc
-5-
Wij hebben in het gevoerde overleg geen enkele aanwijzing ge
vonden om op ons eerder ingenomen standpunt terug te komen.
Dan kan de vice-voorzitter van de Regio Roosendaal in zijn brief
van 11 april 1973 wel menen er bij Uw College op aan te^ringen
om wel deel te nemen,omdat anders nieuwe voorstellen aan de raden
van de reeds deelnemende gemeenten moeten worden gedaan: laat ze
dat dan maar doen, misschien komt er dan wel begrip voor onze be
zwaren.
Aan de hand van met elkaar vergelijkende citaten uit de ontwerp
regeling en uit de correspondentie,die als toelichting op deze
ontwerpregeling is gegeven, wist de heer van de Oever zijn bezwa
ren tegen de artikelen 32 en 33 van de ontwerp-regeling nog eens
duidelijk en zuiver te stellen.
Zie ik het goed, aldus de heer v.d.Oever, dan hebben de Voorzit
ters van de beide Regio's zich gebaseerd op de toelichting en
gaan zij bewust of onbewust voorbij aan datgene,wat artikelsgewijs
in de regeling is omschreven nl. dat bij aanvaarding van de rege
ling onverkort geldt datgene wat in de onderhavige artikelen is
neergelegd. Waarom brengt men deze artikelen niet in overeenstem
ming met wat men in de toelichtende brieven schrijft
Het gaat echter in deze zaak er niet om wat ieder voor zich als
juist interpreteert maar datgene geldt wat objectief en juridisch
in de verschillende artikelen wordt vastgelegd. Deze tesamen vor
men de inhoud van de gemeenschappelijke regeling.
Gelet op het voorgaande zijn wij van mening, dat wij het voorstel
van Burgemeester en Wethouders volledig moeten volgen, hetwelk in-j
houdt
1.dat de artikelen 32 en 33 van de ontwerp-regeling komen te ver
vallen; in
2.dat serieus wordt gestreefd naar één groot gewest alsVons land
tot gewestvorming wordt overgegaan.
Verwacht mag worden,dat beide overlegorganen zich met deze voor
waarden kunnen verenigen,aangezien blijkens hurl brieven, de ont
werpregeling uitgaat van de wil tot samenwerken en niet tot over
dragen van bevoegdheden.
De heer Vroegrijk was het niet eens met de vergadertechniek op de
radendagen. Volgens brief van 16 april 1973 van het overlegorgaan
werden de voorstellen van Rucphen in meerderheid van de hand ge
wezen.Men bepaalde deze meerderheid door middel van handopsteken,
maar wie heeft hier de evenredigheid kunnen bepalen, wanneer de
ene gemeente meer handen op kan steken dan de andere. Dit is een
van de redenen geweest,dat de voorstellen van Rucphen niet werden
aanvaard. Men had toen dieper op onze voorstellen moeten ingaan
en er desnoods een aparte vergadering aan kunnen wijden. Dat die
behoefte thans bestaat bij. enkele gemeenten,die reeds zijn toege
treden is een feit. Blijkens brief van 11 april 1973 voelt men er
niets voor de gehele ontwerpregeling wederom in discussie te bren
gen en aan de wel deelnemende gemeenten nieuwe voorstellen te doen
De hele procedure is een overhaaste zaak geweest met gevolg,dat
het streekgewest geen gezonde basis heeft gekregen. Geen enkele
gemeente weet waaraan zij toe is.
Wij zullen ongetwijfeld nu besluiten voorlopig niet toe te treden.
Men zal dan geneigd zijn te b4eweren,dat wij dan een tweede Etten-
Leur zullen worden.Die bewering is echter niet juist, omdat wij in
tegenstelling tot Etten-Leur onze volle bereidheid hebben getoond
en ons alle moeite hebben gegeven voor een vergelijk.
Ik hoop,aldus de heer Vroegrijk, dat er in de toekomst zich nieuwe
gezichtspunten zullen voordoen,die ons in staat stellen alsnog toe
te treden,omdat ook wij van mening zijn,dat een streekgewest we
zenlijk kan bijdragen tot de ontwikkeling van West-Brabant.
17192 ii P 50