-17- er geen opmerkingen gemaakt. Het is dus zaak thans bij de besluitvorming goed te kijken of een en ander overeind te houden is wanneer daar juridische consequenties aan verbonden zouden zijn. Op grond van bestemmingsplan en algemene verkoopvoorwaarden kunnen we slechts stellen dat er een bedrijf gevestigd moet worden en dat, wanneer koper de grond niet zelf gebruikt maar overdraagt aan een andere juridische eenheid, daarvoor toestemming van de gemeente nodig is. De wethouder zegt nogmaals toe daar nadrukke lijk op toe te zullen zien. Ook is het in principe zo dat alle Rijsbergse burgers daar grond kunnen kopen, maar ze moeten wel in staat zijn er een bedrijf op te vestigen waar de gemeente zich in kan vinden. Afgezien van het feit dat de grond in gebruik genomen mag worden zodra de volledige koopsom betaald is, vindt het college wel dat het bedrijventer rein een gaaf geheel moet blijven, vooral ook met het oog op de attractiviteit en de verkoopbaarheid van de overige percelen. Ook dat is niet nadrukkelijk geregeld en zal ook niet zonder meer tot stand te brengen zijn, maar het college zal daar in ieder geval zijn aandacht op richten. Met betrekking tot de vraag over het beleid ter zake stelt de wethouder dat het bedrijventerrein primair en uitsluitend is en blijft voor bedrijven. De VOORZITTER merkt met betrekking tot de economische aspecten, bedrijvigheid en werkgelegenheid op, dat het college bij de besluitvorming over de totstandkoming van het bedrijventerrein De Waterman zich puur heeft gericht op het bieden van mogelijkheden aan de economische ontwikkeling van Rijsbergse bedrijven, zij het met restricties waar het de hinderwet betreft. Hij wijst erop dat dit voorstel tot stand gekomen is doordat het college op grond van het delegatiebesluit een voorlopige overeenkomst heeft gesloten met de aspirant-koper, op basis van de door de raad vastgestelde criteria. Het feit doet zich hier voor dat, nadat inmiddels de waarborgsom betaald was, aan de ondernemer een aanvullende voorwaarde is gesteld. In juridische zin, maar ook vanuit bestuurlijk handelen een belangrijk punt. De zaak is vervolgens, conform de bij grondverkopen voorgeschre ven procedure, voorgelegd aan de commissie Grondzaken. Daar is op grond van het delegatiebesluit bepaald dat als tenminste twee leden tegenstemmen de zaak formeel ter besluitvorming moet worden voorgelegd aan de raad. Dat gebeurt vanavond. Het college vond het daarbij van belang ook te kijken naar de overwegingen op grond waarvan de commissie negatief heeft geadviseerd. Dat bleek het gft-verhaal te zijn. Van de zijde van het college is nadrukkelijk gevraagd, ook in de aanvullende voorwaarde, om een verklaring af te geven. Bij de commissiebehandeling was die nog niet aanwezig en dus is het alleszins aanvaardbaar dat de commissie een negatief standpunt heeft ingenomen. Het gaat nu echter ook om behoorlijk bestuur. Waar het betreffende punt alsnog is afgedekt door de aan de ondernemer gestelde voorwaarde, vraagt hij zich af of het vanuit een consistent, behoorlijk bestuur correct is nu een discussie te voeren over de ondernemings structuur. Hier is duidelijk sprake van een bedrijfsmatige activiteit van een bekend Rijsbergs bedrijf en het is de vraag of de stelling die uit de huidige discussie blijkt ge handhaafd kan worden. Het college heeft gemeend iets te moeten doen met de in de commissie geuite bezwaren en acht het dan nu ook correct, nu aan die randvoorwaarde is voldaan en er redelijke verwachtingen zijn opgeroepen, dat wij als gemeentebestuur het verzoek honoreren. De heer JACOBS (WNB) had, het betoog van de voorzitter aanhorend, verwacht dat de algemene verkoopvoorwaarden voor het bedrijventerrein dan ook voor de raad ter inzage zouden liggen. Daar dit niet het geval was, stelt hij voor dit stuk terug te verwijzen naar

Raadsnotulen

Rijsbergen: 1940-1996 | 1995 | | pagina 75