- 3 - gende stukken. Maar ik relateer daarbij ook naar de tijd die we hebben gehad om een en ander rustig op ons te laten inwerken en we moeten ook gewoon zeggen dat de teneur van die Algemene Beschouwingen op onderdelen zeker niet in de juiste verhouding staat met de wijze waarop wij met u in de raadscommissies over een aantal zaken hebben gesproken. Dat neemt niet weg dat het terecht is als door uw fracties nog eens de nadruk wordt gelegd bij een aantal onderwerpen, waarvoor u nog eens bijzondere aandacht vraagt. Dat past ook prima in het besturingsproces wat wij gemeenschappelijk voorstaan. Het college is van mening dat deze hartekreet onder uw aandacht moet worden gebracht omdat mogelijk onbedoeld mensen worden beoordeeld of veroordeeld die zich maandenlang achtereen hebben ingezet om dit jaar een pakket bestuurlijke stukken aan te leveren die geen vrijblijvend karakter dragen. Nu de reorganisatie van de ambtelijke organisatie nagenoeg is voltooid, worden de voordelen hiervan duidelijk waarneembaar in de kwaliteit van de besluitvorming. Dat vraagt van de bestuurlijke organisatie ook een andere stijl van werken: raad en college zullen nadrukkelijker moeten aangeven wat geproduceerd moet worden en aan welke voorwaarden dit moet voldoen. In het afgelopen jaar hebben we ook al duidelijk voorbeelden daarvan gehad, hoe deze zaken benaderd moeten worden: hoe wij onze opdracht moeten geven aan de ambtelijke organisatie. In de beleidsnota, die thans voorligt, is aangegeven wat u daaromtrent nog kunt verwachten. Rekening houdend met de beschikbare capaciteit is er geen ruimte om nog eens extra opdrachten te geven, want - ik zei het u al - de nota is bindend voor het bestuur, dat zijn wij zoals wij hier zitten, maar is ook bindend voor de ambtelijke organisatie en die heeft zich daar ook aan verbonden. De beleidsnota is daarom ook in tegen stelling tot voorgaande jaren een inspanningsverplichting van de bestuurlij ke en de ambtelijke organisatie, waarover verantwoording moet worden afgelegd op het eind van 1992 bij de behandeling van de jaarrekening 1992. Dat betekent ook, dat als er aanwijzingen zijn, die moeten leiden tot tussentijdse wijzigingen, dat dat niet in een achterkamer zal mogen plaats vinden, maar dat dat nadrukkelijk in overleg met de raad zal moeten worden doorgesproken. Dat betekent dat op het moment dat zaken daaruit verdwijnen, dat er mogelijkheden zijn voor nieuwe activiteiten omdat er mogelijkerwijs capaciteitsruimte ontstaat. Met die aanpak zullen wij mogelijk met elkaar kunnen bereiken dat datgene wat de raad in 1986 als wens heeft vastgelegd, in de nota "Bestuurlijke Organisatie" nu ook werkelijk in de praktijk kan worden doorgevoerd. Dat wat betreft de algemene opmerkingen. Ik wil nu ingaan op een aantal vragen die zeer concreet zijn gesteld. U zult ook bij de andere portefeuillehouders van ons geen reactie horen met betrekking tot stellingen die uwerzijds zijn geponeerd. Wij willen namelijk die beschou wingen ook duidelijk zien als een etaleren van de zorgen die ook u met betrekking tot de verscheidene onderwerpen bezighouden. Vandaar dat wij ook nadrukkelijk uitsluitend ingaan op de gestelde vragen. Allereerst ligt daar een vraag die vanuit de CDA-fractie is gesteld met betrekking tot een meer gedetailleerde uitwerking van de post "Personeelszaken en reserveringen". Zij vragen dan of zij die tegemoet mogen zien. Misschien ten overvloede nog eens, dat in de beleidsbegroting, weliswaar de bedragen op hoofdpunten zijn genoemd, maar dat met name in het bijlagenboek de door u gewenste informatie toch is terug te vinden. Mocht dat onverhoopt niet duidelijk genoeg zijn, dan is er natuurlijk altijd de mogelijkheid om even elkaar te wijzen in het spoorboekje om dat terug te vinden. Daar zijn wij graag toe bereid. Of u dat nu doet met de portefeuillehouder of met de afdeling; ik denk dat dat gewoon een zaak is die wij verder kunnen bespreken, maar wij dachten dat het voldoende was verwoord, maar nogmaals: mocht dat niet het geval zijn, dan kunnen wij daar altijd u het antwoord nog op geven. Een andere vraag is hoe het college komt aan de stelling met betrekking tot de trendmatige verhoging door die op 5% te stellen. Er is over dat onderwerp ook in de commissie al gesproken en gevraagd of het percentage van 5% is afgeleid uit datgene wat

Raadsnotulen

Rijsbergen: 1940-1996 | 1991 | | pagina 272