- 6 -
afwachten tot die zaak over je heen komt rollen, of je kunt zeggen van,
zonder ons nu op dit moment al te binden aan de uitspraak, dat wij op
regionale schaal intergemeentelijk zullen samenwerken, los nog van de vraag
hoe groot die samenwerking zal zijn met hoeveel gemeenten. Als we daarover
gaan praten zouden we toch wel willen weten wat daar eventueel de
mogelijkheden voor zijn. Dat komt denk ik ook tegemoet aan de opmerkingen
die u alle vier namens de fracties heeft gedaan, dat u wilt weten straks bij
de uiteindelijke beoordeling als u ja zegt, en dat is pas op het moment als
er sprake zou kunnen zijn van een mogelijke wettelijke regeling voor een
Stadsregio Breda, dient vooraf een afweging te kunnen maken wat de
meerwaarde is van zo'n intergemeentelijke samenwerking t.o.v. de
samenwerkingsmogelijkheden die erop dit moment zijn, en waarvan de wet
gemeenschappelijke regelingen zoals die fungeert voor het stadsgewest Breda
daar het meest ver-reikende op dit moment is. Hoe u daar ook over denkt, u
zult zich toch ook willen oriënteren op datgene wat de meerwaarde ook voor
de gemeente Rijsbergen zal zijn. Als er zoveel de laatste tijd gesproken
wordt over beperkingen van samenwerkingsverbanden, dan denk ik dat je bij
een nieuwe stap goed moet overwegen wat de meerwaarde daarvan is. En een
aantal uwer hebben daar al op gewezen. Of dat zal moeten betekenen dat wij
eigenstandig naast al dat onderzoekwerk wat er op dit moment al beschikbaar
is, nog eens een keer een eigen onderzoek moeten doen, daarvan denk ik dat
het nog te vroeg is om daar al een uitspraak over te doen. Ik denk dat dat
onderdeel zal moeten zijn van de nadere studie waar wij volgende week een
begin mee zullen maken. Er zijn natuurlijk vragen, en het is ook
begrijpelijk dat niet alleen de gemeente Rijsbergen maar ook andere zich de
vraag stellen hoe tegen de achtergrond van een aantal landelijke
ontwikkelingen in allerlei nota's aangegeven wordt dat er in bestuurlijk
Nederland, maar zeker en bovenal in de provincie Noord-Brabant, het nodige
zou moeten veranderen. Zoals we al eerder als raad hebben uitgesproken een
aantal jaren geleden, hebben we zelf het initiatief genomen om daarin voorop
te lopen door dingen niet op ons af te laten komen, maar zelf initiatieven
te blijven nemen.
Dan allemaal ingegeven vanuit die zelfstandigheid. Maar ik meen ook begrepen
te hebben en vanavond weer, dat een meerderheid van u zegt wij beseffen dat
de eigentijdse omstandigheden de maatschappelijke ontwikkelen, en vult u
daar het hele scala maar bij in, ons gewoon noodzaakt dat je je niet meer
kunt beperken door op de grenzen van de eigen gemeente een tuinhek te zetten
en te doen alsof daarmee de wereld ophoudt. Ik denk ook dat wij zelf als
raad zo reëel zijn om onze ogen niet te sluiten voor een stuk realiteit.
Maar die realiteit en zo heeft u dat vanavond ook uitgesproken zal niet
moeten betekenen dat onder welk vaan of banier ook er een soort van
uitverkoop zal plaatsvinden. Ik wil daar toch ook nog eens wijzen dat bij de
aanpak van de inhoudelijke bespreking van het rapport ongetwijfeld ook nog
eens een keer aan de orde zal komen wat die intergemeentelijke samenwerking
in stadsregionaal verband van Breda feitelijk betekent. Ik wil vanavond
alleen maar beperken dat niet de indruk moet bestaan dat we van alles en nog
wat uit handen geven en daarmee de hele grip kwijt zouden zijn. Essentieel
in het rapport van de commissie Konijnenbelt is, in tegenstelling tot andere
samenwerkingsverbanden en studies die daarover hebben plaatsgevonden, de
uitgangsgedachte dat er een samenwerkingsverband zou moeten kunnen komen op
basis van gelijkwaardigheid. Een gelijkwaardigheid van gemeenten die je
allemaal ontleent aan die één en dezelfde gemeentewet. Onder gelijktijdige
erkening dat we niet gelijk zijn. Je hebt grote gemeenten en je hebt kleine
gemeenten. Tussen die twee uitgangspunten is een hele leefbare wereld te
creëren. Ik denk dat wij de komende maanden onze tijd hard zullen nodig
hebben om dat ook voor onszelf duidelijk en zichtbaar te krijgen opdat wij
vervolgens in juni daar tot een afronding van zullen komen. Ik denk ook en
de heer van Steenoven heeft daar meen ik ook op gewezen, dat wanneer door
middel van uitspraken, publicaties de indruk zou zijn gewekt dat er ook hier
sprake zou zijn, en ik zou de laatste zijn om te ontkennen dat die indruk