- 11 -
soort verhalen steken. We zouden wel zien. We zouden voor onszelf een balans
opmaken m.n. tegen de achtergrond van de vraag en onszelf ook de spiegel
voorhoudend, wie zijn we, wat zijn we, wat kunnen we en wat willen we. Dat
was ook de basis waarop op 15 december uw raad unaniem heeft gezegd: "dat
vinden wij". Toen ook is met elkaar afgesproken dat dat het uitgangspunt zou
zijn om met het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant te gaan
spreken over onze eigen toekomst. Versterking van die onderdelen die naar
onze gezamenlijke opvatting noodzakelijk zouden zijn om ook voor de toekomst
kwaliteit in bestuur, kwaliteit in dienstverlening naar de burgers van
Rijsbergen te garanderen. Niet meer en niet minder. Het overleg wat
vervolgens op gang is gekomen met het college van G.S. heeft erg veel tijd
in beslag genomen om ook duidelijk te maken wat de achterliggende gedachten-
gang van het gemeentebestuur van Rijsbergen was, kijkende naar die toekomst.
Centraal ging het er om dat als wij een prognose maken van de ontwikkelingen
en dan kijkende tot het jaar 2000 wat er op ons afkomt, dan zien wij een
probleem ontstaan. Wij zouden op een later moment in een situatie verzeild
kunnen raken dat wij faciliteiten krijgen op basis van de situatie die er
dan is, maar waarvoor we nu reeds stellen dat we die faciliteiten nu in die
fase van groei naar die situatie zouden moeten hebben, willen we die
kwaliteit kunnen garanderen. Dat is ook het gegeven geweest waarop het
college van G.S. ons heeft geantwoord. G.S. heeft ons gevraagd de
uitgangspunten, zoals verwoord in de nota van 15 september 1988, door uw
raad vastgesteld en aanvaard, gedetailleerder uit te werken en te
onderbouwen. Dat betekent dan ook dat, als die onderbouwing steekhoudend is,
berust op feiten, het college van G.S. bereid was met ons in de richting van
Binnenlandse Zaken te betogen dat er inderdaad faciliteiten beschikbaar
moesten komen voor de gemeente Rijsbergen als waren wij een gemeente van een
andere omvang. Juist ook die relatie met taakstelling die aan de hand van
constateringen is waar te maken, zou nader onderbouwd moeten worden. Op dat
onderdeel doelt hij m.n. op een verzoek tot opklassering waardoor wij in de
mogelijkheid zouden komen te verkeren in onze ambtelijke organisatie die
know-how en deskundigheid aan te trekken die wij op grond van de
arbeidsmarkt salaristechnisch gewoon moeten kunnen bieden en die ons op dit
moment onthouden worden. In de oude opvattingen van opklassering, zoals die
door Binnenlandse Zaken wordt gehanteerd, gelden die normen niet meer en is
men ook bereid op basis van die uitgangspunten die opklassering toe te
kennen en men wil dat op een eigentijdse manier verwoord zien. Dat is één
van de hoofduitgangspunten geweest, kwaliteit in relatie tot taakstelling
die»binnen onze gemeentegrenzen plaatsvindt. Als we dan de balans opmaken en
sterkte/zwakte analyses maken op verschillende terreinen, wat u in de nota
verwoord vindt in verschillende hoofdstukken, dan is er in wezen niets
nieuws onder de zon. Vandaar ook dat het college er enige moeite mee heeft
als vanavond een voorstelling gegeven wordt alsof er totaal iets nieuws
onder de Rijsbergse zon is. Dat is niet het geval want dan zou men nl. weer
in luchtfietserij verzeild raken. Dan gaat men een verwachtingspatroon
ontwikkelen wat niet ondersteund wordt door werkelijk aantqonbare feiten. We
moeten ook bij deze nota de relatie in stand houden met datgene wat in 1988
verwoord is. De wereld staat echter niet stil. Kijkt u naar wat er in
bestuurlijk Nederland sinds 1988 is gebeurd. Dat houdt in dat ook wij
rekening moeten houden met het feit waarover al gesproken is in de nota van
1988, de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. We zullen ons moeten
realiseren dat ook die gedachtengang inmiddels is verbijzonderd en uitge
werkt door het begrip stadsregio, wat vanuit het landsbestuur over het land.
is komen rollen en waar dat begrip stadsregio een veel belangrijkere functie
is gaan vervullen en gaat vervullen dan b.v. de intergemeentelijke samen
werking in stadsgewestelijk verband. Als men dan kijkt naar de positie, even
vanuit de ruimtelijke ordening gezien, de ligging van Rijsbergen t.o.v.
centrumgemeente Breda, dan is het niet moeilijk om vast te stellen dat er
tussen deze twee gemeenten een grote groene gordel ligt die wat ons betreft
moet blijven. Op grond daarvan worden ook mogelijkheden geboden hetzij