zal gaan doen als personeelsvoertuig. Dat betekent dat men een aantal jaren
een overcapaciteit zal hebben. Dan vraagt hij zich af of men met model 3 wel
de juiste keuze maakt. Hij blijft in dat verband met een aantal vraagtekens
zitten. Het ene moment wordt er geconstateerd dat men zit met een toenemend
ongeval- en brandrisico in Rijsbergen. Dat kan hij nog wel onderschrijven
maar vervolgens gaat men zeggen dat men er een nieuwe brandweerauto bij aan
gaat schaffen en de huidige gaat renoveren. Vervolgens constateert men dan
dat die blusfunctie zelfs geheel verloren mag gaan over 4 jaar. Hij wil hier
nadere toelichting öp.
Mevr. Van den Bemd zegt dat het feit dat een voertuig afgeschreven is, dat
nooit alleen de oorzaak mag zijn van vervanging of van aanschaf van iets
nieuws. Het staat wel in het concept-raadsbesluit maar daar is zij niet zo
gelukkig mee.
Dhr. Van de Sande heeft nog een tekstuele vraag nl. over hetraadsbesluit,
le alinea. Daar staat exact dat voor de uitbreiding van een bebouwd
oppervlakte expeditiecentrum Hazeldonk en de inrichting Piusoord etc. de
risico's zijn toegenomen. Hij denkt dat het eigenlijk meer om een technische
reden is dat het object vervangen moet worden en dat de oorzaak niet ligt
bij Hazeldonk of Piusoord, want voor het gebeuren op. Hazeldonk staat over
twee jaar nog een andere brandweerwagen binnen de begroting. Hij vraagt zich
af of de le alinea juist geformuleerd is ten aanzien van de voorstellen
zoals die hier liggen. Hij denkt dat het meer een technisch gebeuren is en
dat het Stadsgewest gezegd heeft dat men wat achter loopt en dat er daarom
vervangen moet worden.
De voorzitter Er spelen een aantal zaken die moeilijk uit elkaar te houden
zijn. Het feit dat er materiaal is afgeschreven is op zich geen reden om tot
vervanging over te gaan. Dat is de algemene lijn. Men praat hier echter over
een voertuig wat ingezet moet worden bij calamiteiten. Het vervelende bij
dit soort zaken is dat nooit op voorhand met enige zekerheid is vast te
stellen in welke omvang calamiteiten zich voor zullen doen. Vandaar ook dat
er een theoretische benadering is van over wat voor materiaal moet een
gemeentelijke brandweer beschikken. Die behoefte wordt ingegeven naar gelang
de omstandigheden die zich op het grondgebied van enige gemeente voordoen.
Dat is puur de boekhoudkundige kant. De technische reden is inderdaad een
veel zwaarwegender factor om te overwegen tot vervanging respectievelijk
uitbreiding over te gaan, zij het dat die technische redenen door een aantal
omstandigheden worden gevoed. Een van die omstandigheden is dat het
hulpverleningsvoertuig in de vorm van de kleine auto technisch dusdanig is,
(qua belasting, dus wat de vering van die wagen betreft) dat in toenemende
mate 'zorg ontstaat voor de veiligheid van het personeel, zeker als er veel
afstanden gereden worden. Door de wijziging van de B.B. organisatie naar de
brandweer toe, zijn ook de taken van de brandweer in het kader van de
rampenbestrijding uitgebreid en dat leidt er toe dat de uitrusting van de
brandweerkorpsen tegenwoordig aan andere eisen moet voldoen dan in het
verleden het geval is geweest. Daarbij zijn een aantal andere zaken in beeld
gekomen nl. de boekhoudkundige levensduur van het uitrukvoertuig. Wat bij
brand het eerste er uit ga*at dat is de grote motorbrandspuit. Daarvan is
vastgesteld dat die over enige jaren boekhoudkundig is afgeschreven maar nog
in een dusdanige staat verkeerd dat hij nog een aantal jaren bruikbaar zou
kunnen zijn om operationeel te blijven bij de inzet van brand en
rampenbestrijding en hulpverlening. Dat is de overweging ook geweest dat de
stadsgewestelijke brandweer een advies heeft uitgebracht zoals men dat in
het dossier heeft aangetroffen en ook hij heeft, een paar keer dat stuk
moeten lezen om duidelijkheid te krijgen van wat wordt nu verstaan onder de