18
zouden willen plegen. Hij denkt dat het op een hele simpele
wijze toch had gekunnen door middel van aanschrijven en door
middel van het kenbaar maken in een advertentie.
De voorzitter zegt dat hij enigszins de ongerustheid van
dhr. Utens kan begrijpen, doch niet billijken. Wat is nl. het
geval, de procedure voor de vaststelling van de drank- en
horecawet is nauwlettend omschreven. Wij zijn verplicht om een
aantal instanties te horen, en één van de instantie die wij
extra hebben gehoord is de Kamer van Koophandel die geacht mag
worden op grond van haar wettelijke status het representatieve
orgaan te zijn van het totale bedrijfsleven.
In de kamer van koophandel is ook een afdeling drank- en
horeca vertegenwoordigd. Er is een concept-verordening
voorgelegd. Dat is gebeurd bij ons schrijven van 23 december
1986. Daarop hebben wij antwoord gehad bij schrijven van de
Kamer van Koophandel gedateerd 12 januari. Wij gaan er vanuit
dat in die tussenliggende periode er ook overleg is geweest
met betrokkenen. Vandaar dat wij de opmerking van dhr. Utens
best kunnen begrijpen, maar evenzeer, zoals we dat hebben
besproken bij de instelling van de marktverordeningdat de
geeigende wettelijke procedure toch het advies is van de Kamer
van Koophandel. In tegenstelling tot wat bij de
marktverordening is gebeurd hebben wij ten aanzien van de
middenstand een winkeliersvereniging. Helaas hebben we dat
niet ten aanzien van de horecabedrijven. Vandaar dat wij toch
vinden dat het reguliere overleg, tot in zijn maximale vorm,
wel heeft plaatsgevonden.
Dhr_.Uten£ is het er toch niet mee eens dat de
marktverordening ook in een openbare commissievergadering
financiën aan de orde is geweest, waardoor de winkeliers
vereniging zouden kunnen reageren. Voordat het in de raad
behandeld werd hadden zij de mogelijkheid om hun bijdragen er
aan te leveren. Die kans is aan de horeca niet gegeven.
Uitsluitend is het stuk ingebracht in de raadsvergadering. Die
agenda is vorige week uitgegaan, dus wat de tijd betreft waren
er geen mogelijkheden voor die mensen.
Daar waar de vereniging ontbreekt sluit het niet uit dat
misschien de individuele horecaondernemer zijn inbreng wel had
willen doen. Die kans is hem nu ontnomen.
D e__ v o o r z i 11 e r zegt dat er voldoende overleg is ingebouwd om
de belanghebbenden de gelegenheid te geven hun inbreng te
hebben. Het verschil met betrekking tot de winkeliers is daar
in gelegen, dat er ter plaatse een winkeliersvereniging
bestaat. Hij heeft ook bij de vaststelling van de
marktverordening gezegd dat het een onmogelijke zaak is om met
individuele ondernemers te spreken omdat men daar nooit een
hoger gemiddelde uit kan halen en daar vervolgens in de