3
Dat brengt mij tot het tweede onderwerp: de bestuurlijke
toekomst
Kritische opmerkingen hebben in deze nieuwjaarstoespraak niet
de bedoeling grievend, kwetsend of beledigend te zijn. Maar
ook op regionaal niveau, in stadsgewestelijk verband, wordt
niet steeds op evenwichtige wijze rekening gehouden met onze
gemeentelijke belangen.
Bij mijn installatie tot burgemeester van Rijsbergen, in
november 1985, heb ik gesteld dat op de grenzen van een
gemeente geen muur staat.
De ervaring tot nu toe heeft mij duidelijk gemaakt dat
intergemeentelijke samenwerking een "must" is. Onverkort blijf
ik echter van mening, en ben daarin ook bevestigd, dat
intergemeentelijke samenwerking gebaseerd moet zijn op de
erkeninng van gelijkwaardigheid. Tegelijkertijd dient vast te
staan dat niet alle gemeenten gelijk zijn.
Samenwerken betekent een stukje inleveren van eigenheid en
zelfstandigheid in de overtuiging dat de gezamelijkheid een
beter resultaat geeft. Er is derhalve geen ruimte in zo'n
situatie voor bescherming van enig eigen belang ten koste van
of zonder rekening te houden mét de ander.
Het gewijzigde rijksbeleid, gepresenteerd als decentralisatie,
deregulering of andere fraaie termen zal op regionaal niveau
het besef moeten doen groeien dat de samenwerking van
gemeenten nieuwe impulsen moet krijgen. Daarin zou ook
bespreekbaar moeten kunnen zijn de medeverantwoordelijkheid en
of beheer van boven lokale voorzieningen. Volgens mij zal
onder druk van de steeds krapper wordende financiële ruimte
die noodzaak steeds nadrukkelijker worden.
"Een goede buur is beter dan een verre vriend" is een oud
nederlands gezegde.
Vanuit deze gedachte heb ik mijn collega van Zundert de vraag
voorgelegd om samen een ontmoeting te regelen tussen de
gemeenteraden van Rijsbergen en Zundert.
Op informele wijze zou in die bijeenkomst van gedachten kunnen
worden gewisseld over zaken die ons gemeenschappelijk bezig
houden. Als eerste aanzet zouden onderwerpen op economische-
en welzijnsterrein aan de orde kunnen komen.
Moge historisch gezien beide gemeenten als rivalen worden
aangeduid, het zou tevens een stimulans voor elkaar kunnen
zijn om goede dingen voor de inwoners van beide gemeenten te
kunnen doen.
Een zelfde relatie zou in beginsel ook met andere gemeenten
mogelijk moeten zijn.
Een slotopmerking wil ik nog maken door u erop te wijzen dat
1987 voor een aantal gemeenten in onze provincie het vraagstuk
van de gemeentelijke herindeling aan bod komt.
Ik blijf van mening dat die discussie met een gerust hart
tegemoet kan worden gezien, naarmate de raad waar zal maken
dat onze gemeente in bestuurlijk opzicht haar taken aan kan.
We behoren ons bij die discussie niet door angst te laten
leiden