►v na i
b
14
Dhr. Goos zegt dat uitstel toch mogelijk is
overeenkomstig de uitspraak van de afdeling Rechtspraak
Raad van State van 4 september 1967 indien er redelijke
gronden zijn.
Dhr. Vogels zou aan dhr. Goos willen vragen wanneer
zijn er redelijke gronden aanwezig.
Dhr. Goos vindt dat de jurist van de aanvrager de
gelegenheid moet hebben om het rapport van de gemeente
jurist te onderzoeken. Die mogelijkheid heeft er niet in
gezeten. Hij vindt dat iedereen recht heeft om zich op de
beste manier voor te bereiden of te verdedigen.
Dhr. Vogels snapt niet waarom het zo moeilijk is, want
er staat in de bepalingen dat men drieëenhalve meter van
de scheidingslijn moet blijven. Dat is niet het geval.
En dat een aanbouw alleen aan de achtergevel plaats kan
vinden. Dat is ook niet geval. Hij snapt eigenlijk heel
het probleem niet.
De voorzitter denkt dat wij toch in herhalingen vallen
van een aantal zaken. Hij heeft toch behoefte om op een
opmerking van dhr. Goos in te haken. Als hij nu citeert
uit een brief, die hij ook maar recentelijk voor zich
heeft en dat ook maar zondermeer aanneemt dat dat juist
is,, dan ontzegt hij dhr. Goos toch het recht om het
college voor te houden dat zij onzorgvuldig bezig is door
nu iets te forceren en zelfs in de richting om het
elementaire recht van een aanvrage van een vergunning om
dat te bestrijden met oneigenlijke middelen. Het is niet
zo dat wij vanavond over deze zaak ter finale beslissen,
want als er besloten wordt, nogmaals op gronden waar het
college de uiterste zorgvuldigheid bij heeft betracht
omdat er op enig moment sprake is geweest van
tegenstrijdige opvattingen, menen wij nu klip en klaar
een jurisch oordeel te hebben op grond waarvan
besluitvorming allerzins gerechtvaardigd is. Dat neemt
niet weg dat als belanghebbende meent op andere
juridische gronden die wij, voorzover wij hier mee bekend
zijn, nu delen dat hij daar toch juist in xs dan kan
hij zijn recht in een vervolgprocedure halen. Wij dienen
ons op dit moment gewoon te beperken tot datgene wat
voor ons ligt. Wij dienen ons te beperken tot de afweging
van de interpetatie aanbouw, waar heel nadrukkelijk
staat in de bepalingen "aan de achtergevel" en als
bijkomende voorwaarde is dat niet drieënhalve meter uit
de perceelsgrens gebleven wordt. Hij meent daarmee te
kunnen volstaan, en hij moet dan ook de opvatting van de
lö-L QvJ ;_s
.JQ
.ÜD9DOI,!
8 fJ9\
IjIaad -
✓l .V jj J I
v^V>