- 12 -
die een paar bij elkaar zet, zoals planologie en sociologie, de zaken
die daar weer bij komen, dan komt er vaak een taal te voorschijn
waarmee de gemiddelde Nederlander geen raad weet. De gemiddelde
Nederlander, die hij voorstelt Jan Modaal maar dan op het gebied
van de intelligentie en de intellectualiteit, wanneer die daar niet
mee uit de voeten kan of dat moet is een tweede. Hij beweert dat er
rubrieken zijn in het leven en dat merkt men ook als men eens iets
mankeert, en dan kan kan men wel denken dat men alles weet maar dat kan
gewoon niet omdat dit op zich zelf een vak is om het individu te helpen
als hij een euvel heeft waarvan hij vanaf wil.
De taal van de politiek en van het bestuur is om die mensen in bedwang
te houden. Men krijgt de situatie waarin de afstand tussen de deskundige
en degene die bestuurlijk met een normaal gezond verstand daarop moet
reageren en moet werken, te groot wordt omdat die kennis daar te
ingewikkeld wordt en zo weinig overzienbaar en inzichtelijk dat degene
die daar zit met zijn bestuurlijke kwaliteiten, maar niet met die
speciale deskundigheid, bijzonder moeilijk mee kan omspringen.
Dat leidt ertoe en dat ziet men ook in de dikke rapporten van dhr. van
Hoof en de zijnen, over het landelijk bestel, dat er een geweldige
afstand begint te bestaan tussen de 4e macht, de ambtenaren waar die
deskundigheid zit opgehoopt, adviesorganen als de vijfde macht, de
zesde macht - de insprekers- buiten parlementaire groepen die ook
over deskundigheden beschikken, die alle wetenschappelijke medewerkers
van alle hoge scholen in Nederland bij elkaar scharen om gesteund te
worden wanneer ze een bepaalde aktie voeren in een brede maatschappelijke
discussie. En zo kan men zich dat beeld ongeveer voorstellen.
Het grote probleem van onze parlementaire democratie waarlangs een andere
democratie zich aan het ontwikkelen is, en die twee lopen op heel
verschillende banen voordat die elkaar ontmoeten, zou kunnen zijn dat
ze elkaar nooit zouden kunnen ontmoeten en dat ze verder uit elkaar
groeien. Dat dient te voorkomen worden. Daarom is hij wel blij met deze
opmerking omdat dat er toch op duidt dat degenen die, zij het dan
plaatselijk en binnen de eigen huishouding hier een oordeel hebben
over deze zaak, toch zorgen daarover hebben. Men moet toch oppassen
dat men niet de zaken al te veel in de mist laat gaan.
In de mist van niet meer doorzichtig zijn. Men ziet het niet meer en zeker
de gewone burger ziet het niet meer en kan het niet meer volgen.
Het is toch de taak om te trachten de zaken voor de burger duidelijk
te maken. Maar van de andere kant de politieke ambtsdragers huren die
mensen ook in, die ons die geleerde taal verkopen.
Hij denkt dat men daar verplichtingen aan heeft en niet trachten die
mensen te dwingen tot begrijpelijke taal maar om te zorgen dat die
dan vertaald wordt.
Er zal altijd een deel van onze ingewikkelde maatschappelijke besognes
overblijven waar niet iedereen over mee kan praten. Gelijk ziet men
een sociale ontwikkeling op gang komen en dan praat hij even over
de democratie die zo anders verloopt. Men ziet dat aan allerlei acties,
optreden van buiten parlementaire groepen,recht en slecht en op een wijze
die men niet hoeft te bewonderen en op wijze die men wel bewondert.
Naast die georganiseerde democratie zoals men die kent in de gemeente
raad met B&W, waar alles netjes is geregeld in één reglementverordening,
op provinciaal niveau, rijksniveau idem dito. Het zou kunnen dat op
de lange duur vanuit het andere circuit het alternatieve democratische
opereren toch nieuwe vormen gaan ontstaan. Hij denkt dat men dat ook al
ziet. De hele inspraakfilosofie is in zeker zin bezig een brug te
slaan tussen dit en dat lukt niet maar het is wel de bedoeling en de
intentie