- 31 -
Wat de hondenbelasting betreft en wat het hondenprobleem betreft lijkt het
hem het beste dit in de commissie te bespreken.
De heer Goos heeft het over de onroerend goed belasting gehad dat die niet
aan de lage kant is. Men moet de stok in het midden steken. De voorzitter
heeft een becijfering van 16 gemeenten van het stadsgewest en daarop prijkt
Rijsbergen op de achtste plaats. Dus het is niet te veel maar ook niet weinig.
De becijfering is van juli 1980.
Mevrouw van den Bemd vraagt naar de bedragen.
De voorzitter zegt dat het laatste Prinsenbeek is met 31,75 per inwoner
en het hoogste is de stad Breda met 154,63 per inwoner.
De heer van den Bemd vraagt of de voorzitter uitgaat van ongeveer dezelfde
opbouw van de onroerend goed belasting.
De voorzitter zegt het is allemaal economische waarde. Het is moeilijk te vergelijken.
De berekening van de financiële verhoudingswet zal de voorzitter toe laten sturen.
De heer Martens interrumpeert en vraagt of die naar heel de raad toegestuurd
kan worden.
De voorzitter zegt dat die natuurlijk naar de hele raad kan worden toegezonden.
Wat de Tiggeltsestraat betreft, dat is bij de D.A.C.W. gemeld.
Zo gauw de IKON-stukken er zijn kan de raad ze van het college krijgen.
De bestemming van Bethanië is op dit moment klooster. Als er iets anders moet gebeuren
moet daar een bestemmingsplan-wijziging voor komen.
Hierna gaat de voorzitter over tot behandeling van de afzonderlijke begrotingen.
De begroting van het woningbedrijf wordt ongewijzigd vastgesteld.
Daarna wordt de begroting van het grondbedrijf ongewijzigd vastgesteld.
Men gaat verder met het hoofdstuksgewijze behandelen van de begroting van de
algemene dienst.
De heer Martens wil als voorzitter van de commissie financiën even het woord
hebben over het verslag van de commissie over de aangeboden begroting en ook
het antwoord van het college daarop. Het gaat over punt 1. In eerste instantie
zou hij willen verwijzen naar het rapport dat commissie financiën uitgebracht heeft
op 27 oktober 1980 m.b.t. het onderzoek dat hierin verricht is. Daaruit blijkt
dat de 12% inhouding wedde t.b.v. gebruik ambtswoning toen de visie van de commissie
was om die toe te passen. Daar is het college mee akkoord gegaan om op 13 november
voor te stellen een brief naar de minister te zenden. Dit alles is bekrachtigd
door de raad hier thans zitting hebbende. De raad is het er op dat moment mee eens
geweest dat dat zou gebeuren per 1 januari 1981. De goedkeuring van de minister
is gekomen op 23 februari 1981 en die is via G.S. op 23 april 1981 toegezonden
Men begrijpt als commissie financiën niet waarom daar twee maanden tussen moet
zitten. Maar daar zal het college weinig aan kunnen doen. Intussen is er rond
die tijd een algemene beschikking van de minister gekomen Per 1 juli 1981 dient
in geheel Nederland de 12% regeling toegepast te worden en dat er een trapsgewijze
verhoging per 1 juli 1981 zou plaats vinden. Dat wijkt af van het oordeel op
27 oktober 1980. Dat wijkt af van de bevestiging van het college in de raadsvergadering
van 27 november 1980 en wijkt af van het raadsbesluit. Als commissie financiën blijft
men dus op hetzelfde standpunt staan en laat het aan de raadsleden over om hun
standpunt te bepalen en of men het besluit van 27 november 1980 wil herzien of
dat men het handhaaft.