De heer van den Bemd zegt dat het mooi in het voorstel staat, dat het ter
voltooiing is van het rioleringsstelsel in de gemeente en dat men een
berging moet gaan creëren, in afwachting van de persleiding die er in de
toekomst gaat komen. Hij vraagt zich af waarom dit niet in de commissie
openbare werken is besproken, terwijl er toch twee vergaderingen in de
afgelopen maanden hebben plaats gevonden. Verder vindt hij het vreemd
dat van het voormalig bestemmingsplan de Kouter, wat er toch is geweest,
zelfs geen schets ter inzage lag. Immers in de bij de stukken gelegde offerte
staat, dat het op verschillende plaatsen gevestigd kan worden omdat bestaande
eigendommen en verschillende obstakels vermeden moeten worden. Hij weet
er te weinig van wat het gaat inhouden en daarom zou in de commissie hierover
uitvoerig kunnen worden gesproken.
De voorzitter vraagt om het te verwijzen naar de commissie.
Dit zou de heer van den Bemd op prijs stellen.
De heer Verpaalen vraagt of het plan hierdoor wordt opgehouden.
De voorzitter beaamt dit.
De heer van den Bemd wil het niet ophouden, maar in het vervolg verwacht hij
dat dit in de commissie wordt besproken.
Het gevraagde krediet wordt verstrekt.
12. BEHANDELING 2e EN 3e WIJZIGING BEGROTING 1979 VAN HET WOONWAGENSCHAP BREDA.
De heer van den Bemd zou gaarne zien dat de Rijsbergse vertegenwoordiger
zou reageren aangaande de brandveiligingsvoorzieningenBij de spreiding
van de woonwagens, dat eens zal gebeuren, vindt hij het noodzakelijk dat
deze van dergelijke afkoppelbare voorzieningen worden voorzien, zodat de
gemeente, die ingevolge het spreidingsplan deze woonwagens binnen de grenzen
krijgt, niet deze kosten behoeft te maken.
De heer Verpaalen merkt op dat in eerste instantie een bedrag van
134.500,00 wordt opgevoerd. Dat wordt in vijf jaar volledig afgeschreven.
In de tweede plaats weet men nog niet of daar een subsidie van de overheid
tegenover staat. Men berekent het wel om naar zijn mening een gunstige
voorstelling van cijfers te krijgen, waardoor men slechts 6 cent per inwoner
gedurende vijf jaar behoeft te heffen. Anderzijds leest hij dat op 6 april 1979
opdracht is gegeven om deze zaak uit te voeren, zodat hij zich afvraagt of
men alweer bewust achteraf aan het kaarten is. Hij heeft er best begrip
voor dat op het woonwagencentrum maatregelen worden getroffen inzake brand
beveiliging en brandpreventie, maar een tijdsbestek van april tot oktober
vindt hij erg lang.
In de tweede plaats bij de derde wijziging gaat het om een bedrag
van 600.000,00. Hij heeft in de stukken niets kunnen lezen over een bijdrage
van de landelijke overheid. Hij vindt verder een bedrag van 600.000,00 voor
30 verplaatsbare bergingen, welke ook nog erg klein zijn, een enorme in
vestering, temeer daar het bergingen van tijdelijke aard zijn. Hij betwijfelt of
bij de herstructurering van het woonwagencentrum een gedeelte van de kosten
hun rendement zullen opleveren zoals de fundering. Hij vindt de kosten
te hoog, alhoewel hij niet tegen een goede berging is zal het gezien de
plaatselijke situatie haast niet doenlijk zijn om bergingen te plaatsen.
Hij kan niet aan de indruk ontkomen dat veel geld voor deze categorie mensen
wordt beschikbaar gesteld, terwijl de mensen, die onder normale omstandig
heden in woningen wonen zelf belast zijn om deze voorzieningen aan te
brengen, zoals brandpreventie en beveiliging. Om nu alles op de kap van de ge
meenschap te schuiven daar heeft hij erg veel moeite mee.
Hij vraagt of er nog een rijksbijdrage tegemoet kan worden gezien en hoe groot de
bergingen worden.