22 kringen is een vereniging, die onderdak biedt aan vele niet agrarische vrouwen. Aan vele leden biedt de vereniging de ontspanning, die nodig is om tot rust te komen in de tijd dat de opvoeding van de kinderen zo moeilijk is. De K.V.O. is een vereniging, waar te allen tijde een beroep op kan worden gedaan inzake akties ten bate van een goed doel. Andere verenigingen, die ook onmisbaar zijn, zoals een fanfare krijgen een subsidie van 12000,00 en waar nauwelijks over gesproken wordt, daarvan zijn de leden ook lid uit genoegen. Daarom stelt hij voor op gepaste wijze de K.V.O. het gouden jubileum te vieren. In overleg met de KVO is komen vast te staan dat verschillende kosten gemaakt moeten worden, die in KVO-kringen gangbare gewoonten zijn. Oude bestuursleden, kringbestuursleden en rayonbestuursleden worden genodigd. Dit alles werkt kostenverhogend. Om dit hele feestelijke gebeuren doorgang te laten vinden zou hij willen voorstellen laat de KVO zelf de feestmaal betalen en geef ze 7500,00 om de rest van de dag doorgang te doen laten vinden. De heer Verpaalen wijst het voorstel van B&W af. De voormalige boerinnenbond en de huidige KVO heeft zodanige grote verdiensten voor de plaatselijke gemeenschap op sociaal, cultureel en algemeen vormend terrein, dat het getuigt van weinig realiteitszin om een dergelijk voorstel te doen. Zeer zeker in de beginjaren en hij denkt aan de crisistijd heeft deze beweging een enorme invloed gehad op de verhoging van het peil van de plattelandsvrouwen. Dat hebben zij echt niet voor henzelf gedaan, maar vooral voor de gehele gemeenschap. Hij zegt niets teveel indien hij beweert, dat mede door de aktiviteiten van deze vereniging de emancipatie van deze vrouwen is bevorderd. De leden van deze vereniging zijn daardoor op een niveau gebracht ten aanzien van het bedrijf en de gemeenschap, voordat de huidige emancipatiegedachte in brede kring de huidige vc<Tm had gevonden. Het ligt niet in de aard van deze bevolkingsgroep om zich hiervoor op de borst te kloppen. Vandaar dat de oppervlakkige toeschouwer weinig merkt van die aktiviteiten. Zo lag en zo ligt het nu niet in hun aard om de lastenverlichting buiten hun invloed-sfeer te zoeken. Het feit dat agrarische jongeren qua gebruik van ontplooiingsmogelijkheden enorm zijn vooruit gegaan moet voor een groot gedeelte worden toegeschreven aan de aktiviteiten van deze vereniging. Omdat de mannelijke echtgenoten dermate door het bedrijf in beslag werden genomen zodat zowel opvoeding als begeleiding meer dan in niet agrarisch gezin voor rekening van de vrouw kwamen. De boer mag dan een man zijn die veel klaagt, maar zijn vrouw is zeer zeker niet iemand die veel vraagt, getuige het feit dat men in het verleden bij de subsidiëring van de gemeente schitterde op de lijst met een figuurlijk bedrag. Gelukkig is dit het laatste jaar verbeterd, maar dit neemt niet weg, dat in vergelijking met andere verenigingen, welke als het ware zijn opgegroeid met het begrip subsidie, terwijl de subsidie een gehele elementaire rol speelt in de huishouding. Op dit punt moet zijn conclusie dan ook luiden dat deze vereniging niet gekregen heeft, waar zij mogelijk aanspraak op had kunnen maken, wanneer zij de daarvoor aanwezige mogelijkheden had uitgebuit. Nu nog ontplooit deze vereniging dermate veel en gevarieerde aktiviteiten onder beslist niet de gemakkelijke omstandigheden zonder dat de interne en externe gevolgen voor de oplettende en geïnteresseerde burger in Rijsbergen duidelijk zijn. Dat op een zeker moment daar iets tegenover mag staan is een duidelijke zaak, temeer als men bedenkt dat deze vereniging het nodige krediet heeft opgebouwd bij de gemeenschap. Deze vereniging nadert nu haar gouden bestaan, heeft gemeend bij de overheid te mogen aankloppen voor een stukje erkenning voor het vele constructieve werk dat vooral in de agrarische sector heeft plaats gevonden. Echter als gevolg van hun geaardheid en historische instelling heeft men niet die tactische weg bewandeld, die mogelijk verenigingen welke doorkneed zijn in het opstellen van cijfermateriaal ter verkrijging van subsidie zouden hebben gedaan. Daardoor is de presentatie van het cijfermateriaal ongelukkig. Dit neemt echter niet weg dat de raadsleden daar door heen moeten kijken. Concluderend meent hij te moeten stellen dat het hoog tijd wordt, dat de gemeenschap het in de loop der jaren opgebouwde krediet aflost en hij

Raadsnotulen

Rijsbergen: 1940-1996 | 1979 | | pagina 63