- 12 -
De heer Goos heeft in de voorschriften gelezen dat een tweede woning
moet worden opgericht binnen een straal van 25 meter van de bestaande
opstallen. Hij vindt dat het nadelig kan zijn indien deze bouwplaats
Komt te liggen naast een varkenshok e.d. Hij zou dit willen verruimen
tot 50 meter.
De heer Gerritsma merkt op dat de provinciale richtlijnen spreken van
20 meter. In de voorschriften van dit plan staat 25 meter. Dit is
het resultaat van het werk in de grote commissie. Ook de 2e agrarische
bedrijfswoning dient te behoren bij het gehele agrarische complex.
Om te voorkomen dat deze woningen zeer lucratief voor de verkoop als
burgerwoning worden, moet voorkomen worden dat deze zodanig worden gebouwd,
dat deze als een aparte eenheid gaan optreden.
De heer Goos vindt dat van geval tot geval deze bouw zal moeten worden
bezien. In de meeste gevallen zal dit wel binnen de voorgestelde straal
kunnen, maar er kunnen enkele probleemgevallen voordoen. Hij stelt hier
een ontheffing voor.
De heer Ma essen stelt voor primair de bepaling te hanteren binnen een
straal van 20 tot 25 meter» Indien om bedrijfstechnische redenen dit
niet mogelijk is kan een andere afstand worden genomen»
- De heer Goos merkt op dat wanneer een bedrijfsopvolger zich aanbiedt,
de ouders meestal een 50 jaar zijn» Dan. zal een gedeelte van het bedrijf
worden afgestoten. Hij vreest nu dat de agrarische commissie zal stellen
dat het tweede bedrijf geen volwaardig bedrijf meer is. De ouders zullen
tot hun 65 jaar nog een gedeelte van het bedrijf willen voortzetten, zodat
hij problemen verwacht.
De heer Gerritsma antwoordt dat bij de voorbereiding van het plan ook
deze problemen aan de orde zijn geweest. Er zijn twee problematieken.
Allereerst van sociale aard en vervolgens van ruimtelijke ordening.
Het klinkt cru maar de problemen van de ruimtelijke ordening overschrijden
tientallen jaren, terwijl de problemen van sociale aard van de ene op de
andere dag tot een oplossing kunnen kornen dan wel kunnen blijven bestaan,
maar beperkt van tijdsduur zijn» Het gestelde is de aanzet van de probleem
van de rustende boer. Er is een agrarisch bedrijf en er zijn redenen genoeg
om het daartoe te leiden dat het als een volwaardig bedrijf aan de zoon kan
worden overgedragen» Als dit gebeurt dan vraagt de boer zich wel af wat hij dan
moet gaan ondernemen. Tijdelijk zijn er twee bedrijfskrachten aanwezig
vader en zoon, maar in de toekomst is het de bedoeling dat het bedrijf als
een eenmans bedrijf ter plaatse gehandhaafd blijft»
Er moet een tijdelijk onderkomen worden gezocht voor de vader. Uiteindelijk
dient te blijven een eenmansbedrijf met een bedrijfswoning. Er mag geen
tweede woning voor de vader erbij worden gebouwd, want het mag óp de d'aur
geen potentiële' burgerwoning worden. Een tweede bedrijfswoning mag alleen, voor
die bedrijven, waar twee volwaardige arbeidskrachten aanwezig moeten zijn.
In het onderhavige geval zal naar een oplossing worden gestreefd, waar
het einddoel moet zijn een bedrijf met een woning.
jaar, waarvan
65 jaar moeten
De heer Goos heeft meer het oog op de boer van k3 tot 50
de bedrijfsopvolger zich aandient. De vader zal toch tot
werken. Daarvoor moet een oplossing worden gevonden.