•riirtC -"4-
Over het algemeen kunnen, wij stellen, dat Rijsbergen een goed
ambtenarencorps bezit. Wij zijn erg verheugd, dat met ingang van i januari
1973 de heer Lijmbach hoofd van gemeentewerken wordt, waarbij wij ons wel
afvragen of het niet verstandig is om een aparte opzichter nog te belasten
met de werknemers van de buitendienst.
De ambtenaren kunnen een belangrijk aandeel leveren in de opbouw van de
gemeente. De ambtenaar dient een discrete figuur te zijn, die speciaal
dienstbaar moet zijn voor de gemeenschap. Dit kan alleen indien hij zien
soms zelf wegcijfert omdat men soms de persoonlijke belangen moet opofferen
voor de algemene. Verder staat hij steeds bloot aan kritiek en moei< hij
waken, dat men hem niet overschrijding van de algemene beginselen van
behoorlijk bestuur aanwrijft. Derhalve dient een goed samenspel van
bestuur en administratie de gemeenschap bij uitstele. Dit behoora ieder
bestuur naar best vermogen te vervullen. Indien beide groepen de spelregels
in acht nemen, dan kan het niet anders of er moet veel goeds voor de
gemeenschap tot stand gebracht kunnen worden.
De pensionering van de heer Mulders op 1 augustus 1973 werpt reeds
een andere schaduw vooruit n.l. de pensionering van de burgemeester op
1 april .1974. Het is toch nu wel de gepaste plaats om ook dit punt aan te
snijden# Immers het is de gewoonte dat de minister van binnenlandse zaken
een half jaar daarvoor de vacature openstelt, waardoor men naar het ambt
kan gaan solliciteren. Dit betekent hier rond 1 oktober 1973. Op dat tijdstip
zal de bevolking nog wel geen 5000 inwoners hebben, waardoor de mogelijkneid
zou kunnen bestaan, dat de door de kroon opgelegde combinatie van burgemeester
secretaris zou blijven bestaan. Wij zijn van oordeel, dat op 1 april 1974
het ambt van burgemeester niet meer gecombineerd moet blijven met dat van
secretaris. Het is in de huidige bestuuxsproblematiek uitermate wenselijk,
dat Rijsbergen op 1 april 1974 een aparte gemeentesecretaris krijgto
Vandaar dan ook, dat de fractie dit reeds in een vroeg stadium onder de
aandacht van de raad wil brengen.
Mijnheer de voorzitter. Het afgelopen jaar heeft zich doen kennen door
een op gang komen van het regionaal overleg. Afgezien van de vraag of het
wenselijk zou zij^j, dat er een groot gowest West-Brabant moet komen, is hei;
belang van de samenspraak in de regio Breda erkend, zodanig dat er een
commissie is ingesteld tot het onderzoeken van de mogelijke versterking van
de regeling,