49 gangspunt; de rekenkamercommissie is toch niet iets van een leuk tijdverdrijf voor een aantal mannen of vrouwen, nee, ik denk dat het een daadwerkelijke bijdrage moet leveren. En nogmaals ik kan dat te weinig proeven uit datgene wat hier ligt. Ik heb ook gezegd dat het een eerste begin is dus ik kan me voorstellen dat er voorzichtig gemanoeuvreerd wordt, dat is door een aantal fracties ook van tevoren in alle voorbereidingen uitgesproken, laten we voorzichtig beginnen, dan kunnen we het opbouwen. De Partij van de Arbeidsfractie heeft altijd gezegd: wil je het serieus doen, pak het dan ook ineens redelijk concreet aan. En misschien kun je hier en daar best een pijnpunt hebben, maar daar zul je doorheen moeten bijten, denk ik. Dus in die zin zou ik toch graag zien dat er wat enger en concreter geformuleerd zou worden. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Polderman. De heer POLDERMAN: Mijnheer de voorzitter, ik wil toch aansluiten bij wat mijnheer A.M. van de Sande zegt. Want ik denk ook inderdaad dat de bedoeling van de rekenkamercommissie juist is om toch het instrument als sturingsmechanisme van de raad te versterken en dat zouden we moeten doen. En wat dat betreft is het inderdaad gewoon oefenen en hopelijk komt het wat krachtiger uit de verf. Dat ben ik toch wei met mijnheer Van de Sande eens. Overigens wat de opmerking van mijnheer Van Steekei en burg betreft, ik denk toch dat hij de essentie en de doelstelling van de decentralisatie dan onderschat. Want het is natuurlijk toch niet uitdrukkelijk alleen onderwijshuisvestingsbeleid waar we verantwoordelijk voor zijn, maar ook het hele beleid. U noemt zelf inderdaad terecht het onderwijs achterstandenbeleid, maar er is ook een hele filosofie van de brede school waarbij we juist als lokale overheid beleid zouden moeten maken. En ik constateer - en de rekenkamer doet dat eigenlijk te voorzichtig naar mijn idee - dat we gewoon wat dat betreft de inzet van ambtelijke capaciteiten, dat beleid, werkelijk gestalte geven. Dat we daar nog een weg te gaan hebben als ik het wat voorzichtig uit mag drukken. Wat mij betreft had de commissie daar best wat stevigere uitspraken over mogen doen. Dus dan gaat het niet alleen over huisvesting - dat ben ik met u eens - het hele aspect van huisvesting is natuurlijk enorm op ons afgekomen omdat er nogal het een en ander over te doen is geweest. Het heeft ook binnen onze raad nogal de nodige discussiestof doen opwaaien. Maar het is natuurlijk toch maar een voorwaarde om feitelijk je beleid wat je als lokale overheid met het onderwijs zou willen doen, om dat gestalte te geven. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Pirée. De heer PIRÉE: Mijnheer de voorzitter, even inhakend op de laatste sprekers en dank aan mijnheer Van Steekelenburg voor zijn ondersteuning van mijn vorige betoog. Voorzitter, de rekenkamercom missie heeft niet de bedoeling gehad om koersen om te gooien, dus om een ruk aan het stuur te ge ven waardoor je 180 graden het beleid om gaat gooien. Inderdaad is de rekenkamercommissie een sturingsinstrument, maar dan moet je wel op de weg blijven. Dus ik bedoel er mee te zeggen, het is om bij te sturen en niet om rigoureus het stuur om te gooien. En ik heb best begrip voor het feit dat u zegt: het had van ons wat harder gemogen, maar zelf bent u net in uw uitspraak ook heel voorzichtig in uw woordkeuze. U bepaalt ook heel voorzichtig precies wat u zegt en terecht, zo moet je omgaan als je het hebt over organisaties. - De heer A.M. VAN DE SANDE: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat we zo met elkaar om moeten gaan. Het is een instrument van de raad en ik denk dat ik helemaal verkeerd bezig zou zijn wanneer ik hier hard tegen de rekenkamercommissie in zou gaan. Niet dat dat mijn taak is, ik ben een onderdeel van de raad en de rekenkamercommissie is een onderdeel van de raad, dus wij zullen samen met elkaar die weg moeten bewandelen en dan vind ik niet dat het van pas zal komen om hier eens even flink de wind van voren te geven. Ik denk dat we dan fout bezig zijn. - De heer PIRÉE: Mijnheer de voorzitter, dat is precies wat ik bedoel; we zijn met elkaar verantwoorde lijk voor het beleid. Wij hebben van u een opdracht gekregen om een bepaald gedeelte van het beleid te onderzoeken. We hebben getracht dat te doen op basis van zoveel mogelijk feitenmateriaal en we zijn daarin al ver gegaan. In bepaalde waarnemingen, zoals kwaliteit. Dat is toch erg moeilijk - het beoordelen van een kwaliteit als het niet gaat om een auto of om dingen die je op een roilerbank kunt laten testen of zo - maar om een organisatie, want we spreken hier eigenlijk over een kwaliteit van een onderdeel van een organisatie die beleid moet maken en uitvoeren. Dan moet je daar ook zeer om zichtig bij zijn. We hebben al een uitspraak over kwaliteit gedaan, zonder dat je dat precies kunt meten aan wat is nu de juiste kwaliteit, gewoon gebaseerd op feiten. Dat je waarneemt dat andere deelne mers aan overleg het niet als ideaal hebben ervaren en ook dat deelnemers van de gemeente het 50 overleg in het begin niet als ideaal hebben ervaren. Dat hebben wij - denk ik - duidelijk onder woorden gebracht en er was geen van de leden van de rekenkamercommissie die vond dat het in andere be woordingen dan deze heeft gemoeten. En ik moet u vertellen - en dat is helemaal niet uit de school klappen - er is best over het redigeren van dit soort zinnen behoorlijk lang gedaan. Er is echt over nagedacht van hoe zeggen we het precies wat we bedoelen, zonder dat we daar te veel naar links of te veel naar rechts uitslaan. Het blijft altijd een onderzoek naar - nogmaals - een organisatie en een organisatie zijn mensen en middelen bij elkaar, maar ook mensen. En dan is het heel moeilijk om daar zo maar links/rechts te schieten zonder dat je daar psychologische onderzoeken en zo bij doet, want zover zijn we echt niet gegaan. Nog even een opmerking, mijnheer de voorzitter, en dat is meer een technische en dat ben ik in eerste instantie vergeten. Mijnheer Polderman vindt het woordje "doorde centralisatie" een ontzettend ambtelijk woord. Ik kan u vertellen, dat er binnen deze gemeente zeker 30 centimeter op een boekenplank staat die als titel hebben: "doordecentralisatie". En ik wil ook wel in het kort vertellen wat daarmee bedoeld wordt: het rijk heeft huisvesting voor het onderwijs gedecen traliseerd naar gemeenten toe - vroeger deed het rijk dat - en nu bestaat er een mogelijkheid dat de gemeenten afspraken maken met schoolbesturen dat ze dat rechtstreeks doorsluizen en dat dan de hele verantwoording en het hele beheer daarover bij de schoolbesturen komt te liggen. Van de huis vestingskosten dus. Maar dan hebben ze de middelen maar ook de verantwoording. Snapt u? En dan kunnen ze niet zeggen: nou is het potje leeg dan gaan we bij de gemeente aankloppen en dat. - De heer POLDERMAN: Mijnheer de voorzitter, het was me wel duidelijk wat het woord betekent, maar het gaat er mij om dat alle woorden die uit de ambtelijke kokerij komen, dat wij die niet over hoe ven te nemen. Dat is mijn punt. - De heer PIRÉE: Mijnheer de voorzitter, nee, maar voor het woord "doordecentralisatie" zagen wij geen kans om daar een ander woord voor te verzinnen, omdat dat zo ingeburgerd is in de onderwijswereld - in dit onderzoeksveld - laat ik zo zeggen. In het onderzoeksveld is het een heel normaal woord en er zijn zelfs boeken over - dikke pillen - die daar over gaan. Verder constateer ik dan als voorzitter van de rekenkamercommissie, dat u zich kunt vinden in onze aanbevelingen en dat u zich allemaal kunt vin den in het voorstel zoals het hier ligt. Maar dat het inderdaad door het CDA en door mevrouw Gep- kens van POR/GroenLinks nog nader is gepreciseerd over hoe uw college denkt over de termijn van drie maanden als dit voorstel wordt aangenomen. Maar daar moet ik voor naar de collegetafel verwij zen. Dank u wel, voorzitter. De VOORZITTER: Over dat laatste is het woord aan mevrouw Chamalaun. Mevrouw CHAMALAUN, wethouder: Mijnheer de voorzitter, als u mij vraagt om een moment aan te geven waarop wij met de aanbevelingen terug zullen komen naar u, dan moet ik toch de vrijheid hier nemen vanavond om "over mijn graf heen te regeren". Want u heeft het over een bestuurlijk vacuüm maar er zal alles aan gedaan worden om in ieder geval voor de zomervakantie deze aanbevelingen ook verder uitgewerkt te hebben. Dus in die zin zal er in ieder geval alles aan gedaan worden. Daar zijn de aanbevelingen - denk ik - ook concreet genoeg voor om ermee aan de slag te gaan. En ik wil in die zin toch ook nog even kort reageren op hetgeen door de heren A.M. van de Sande en Polderman is gezegd over het taalgebruik, waarin u mij een beetje het idee geeft dat u vindt dat de rekenkamer commissie - als ik het zo mag zeggen - hier en daar wat te zacht uit de hoek is gekomen. Ik vind dat wat hier staat, dat dat zeer duidelijk de materie en alles wat men is tegengekomen tijdens het onder zoek, weergeeft. Ik wil nogmaals benadrukken, dat door die decentralisatie er ontzettend veel nieuwe dingen met betrekking tot het onderwijs op het bordje van de gemeente is terechtgekomen. En daar om dat deze conclusies hier uitgerold zijn, die - nogmaals richting de rekenkamercommissie - aange ven hoe men zich in deze complexe materie heeft verdiept. Tot zover. - De heer A.M. VAN DE SANDE: Mijnheer de voorzitter, dat is nou net de verantwoordelijkheid van een portefeuillehouder om daar op een juiste wijze mee om te gaan. - De VOORZITTER: Ik besluit daarmee de discussie en constateer dat u met het voorstel van de reken kamercommissie instemt. En dat daarmee de commissie opgeheven is. Met dank. Zonder hoofdelijke stemming wordt dit voorstel aangenomen. 4.a Voorstel nr. 17: Millenniumrapportaae.

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1999 | | pagina 27