43 lijk geworden, dat de geldmiddelen die het Rijk naar de gemeente doorsluist tot nu toe ook bij de scholen terecht zijn gekomen. De rekenkamercommissie stelt voor om het college over drie maanden met concrete voorstellen te laten komen. Wij vragen u dringend om hier uw medewerking aan te ver lenen omdat de CDA-fractie verwacht dat we de komende weken - of maand - als het ware in een bestuurlijk vacuüm terechtkomen als gevolg van de gemeenteraadsverkiezingen of coalitievorming. Wij vragen in ieder geval om voor de zomervakantie met voorstellen te komen. De VOORZITTER: Het woord is aan mevrouw Gepkens. Mevrouw GEPKENS: Voorzitter, in dit geval bedoel ik de voorzitter van de rekenkamercommissie. Het is misschien wat overdreven om van een historisch moment te spreken, maar even markeren mag je het toch wel als het eerste onderzoek van de Roosendaalse Rekenkamer wordt gepresenteerd. De fractie van POR/GroenLinks wil graag een reactie geven zowel op het werken met het instrument re kenkamer als op de inhoud van het rapport zelf, zeg maar het onderwijsdeel. Toen we in mei vorig jaar besloten om ook in Roosendaal met een rekenkamer te gaan werken is uitdrukkelijk gezegd, dat het een instrument moest zijn om de kwaliteit van het beleid te vergroten, zowel bij de beleidsvoorberei ding als bij de uitvoering. Toetsen of het door de raad gewenste resultaat op een bepaald beleidster rein is gehaald. Onze fractie is van mening dat deze eerste rekenkamercommissie er uitstekend in is geslaagd om het instrument ook zo te gebruiken zoals het bedoeld is. Door bestudering van de stuk ken en gesprekken met betrokkenen, zien te achterhalen hoe feitelijk is gewerkt en van daaruit dan conclusies trekken en aanbevelingen doen om tot verbeteringen te komen. Hier en daar heeft u zelfs een oordeel gegeven over het functioneren van één van de partijen in de onderhandelingen. Daar ontkom je naar onze mening ook niet aan. Bij de start van de rekenkamer hebben we u al gemeld dat de loep op het oorspronkelijke titelblad van het conceptrapport, wat ons betreft niet voor niets op die kaft stond. Bij een onderzoek waarbij je je zo richt op een bepaald onderdeel van het beleid kom je immers altijd zaken tegen die achteraf verwijtbaar zouden kunnen zijn. Wat betreft de inhoud van het rapport, moet ik u zeggen dat die voor POR/GroenLinks niet heel schokkend is. De signalen, die nu expliciet in het rapport staan opgenomen, hebben onze fractie in de loop van de tijd immers ook be reikt. Sterker nog, we hebben daar regelmatig aandacht voor gevraagd in de commissievergaderin gen, samen overigens met andere fracties. Maar waarom heeft u de verslagen daarvan niet in het onderzoek betrokken? Ook niet toen u een extra element aan het onderzoek toevoegde, namelijk de communicatie. Dat vinden wij een beetje jammer. De conclusies en aanbevelingen in het rapport kun nen we van harte onderschrijven. Al kan ik me indenken, dat ze nog iets stelliger geformuleerd had den kunnen worden. Voor het voorstel, om het college uit te nodigen binnen drie maanden met nadere voorstellen te komen, heeft u zeker de steun van POR/GroenLinks. Ik sluit me aan bij de woorden van mevrouw Lanooij, als ik er op aandring dat dit ook echt gebeurt in die drie maanden, ondanks het be- stuursvacuüm. Het kan namelijk in onze ogen niet zo zijn, dat we drie jaar na het invoeren van de gedecentraliseerde onderwijstaken, nog steeds niet in staat blijken te zijn om die naar behoren zelf te doen uitvoeren. De beleidskeuzes voor een kortere afschrijvingsperiode, een aandachtfunctionaris en een gelimiteerd budget voor onderwijs zijn eigenlijk vanzelfsprekend. Met name dat laatste zal in fi nanciële zin ruimte vrijmaken voor onderwijsbeleid, zoals we dat onlangs hebben geformuleerd in het onderwijsachterstandsplan. POR/GroenLinks heeft er al eerder voor gepleit daarin ook zelf te investe ren en niet alleen de landelijke geldstromen door te sluizen. Maar het lijkt me beter daar op terug te komen als die concrete voorstellen aan de orde komen. Dan rest mij niets anders dan in de persoon van de voorzitter, de commissie te bedanken voor haar werk. U heeft ons een dienst bewezen door in betrekkelijk korte tijd gedocumenteerd aan te geven waar verbeteringen mogelijk zijn op het terrein van het onderwijs. Onze dank daarvoor. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Swinkels. De heer SWINKELS: Mijnheer de voorzitter, uit onderzoek blijkt dat ondanks het door de raad geko zen beperkt geachte onderzoeksveld, de rekenkamercommissie toch alle zeilen heeft moeten bijzet ten, om tijdig het volledig afgewerkte rapport te kunnen aanbieden. Dit geeft een indicatie om bij de volgende onderzoeken wat voorzichtiger met de tijdsdruk om te gaan. Uit het rapport blijkt dat er een gedegen onderzoek heeft plaatsgevonden op zowel juridisch, financieel als communicatief gebied. Vooral uit de bevindingen - uit de diverse interviews - blijkt dat het zaak is om zo spoedig mogelijk als gemeente te zorgen dat er een kwalitatieve verbetering van de uitvoering van de onderwijstaken tot stand komt, om te komen tot een adequaat beleidskader op het gebied van onderwijs in het algemeen en onderwijshuisvesting in het bijzonder. Zodat de positie van de gemeente in het LOF helder wordt. Met name dit aspect, is een onderdeel uit het onderzoek dat wij zeer ter harte moeten nemen. Ten 44 aanzien van de financiële middelen voor onderwijshuisvesting is de Vrije Lijst van mening dat mini maal de middelen dienen te worden ingezet, die voor onderwijs middels het gemeentefonds beschik baar worden gesteld. Dit om een aanvaardbaar onderwijshuisvestingsniveau in de toekomst te kunnen handhaven. De Vrije Lijst is van mening dat de commissie haar werk op een snelle en efficiënte wijze heeft uitgevoerd en verzoekt de commissie haar ervaringen niet verloren te laten gaan en deze mid dels een evaluatie te beschrijven en ter beschikking te stellen voor een volgend onderzoek. De Vrije Lijst onderschrijft de conclusies en aanbevelingen van de commissie en wacht de voorstellen van uw college verder met belangstelling af. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer A.M. van de Sande. De heer A.M. VAN DE SANDE: Mijnheer de voorzitter, dank u wel. Het instellen van een rekenkamer commissie heeft tot taak de invloed van de raad op het bestaande of toekomstige beleid te vergroten. De Partij van de Arbeid-fractie is een grote voorstander van een rekenkamercommissie en heeft ook waardering voor het werk van de commissie en de ambtenaren. In tegenstelling tot diverse fracties die een voorzichtig optreden van de eerste rekenkamer voorstonden, zijn en blijven wij van mening dat de eindconclusie van de rekenkamer duidelijk en concreet moet zijn. Ook kunnen wij begrijpen dat de eerste keer echt voorzichtig geopereerd wordt. Maar om nu op kousenvoeten op een hoogpolig tapijt rond te sluipen, dat vinden wij toch iets te benauwd. Als de raad met de conclusies en de aanbevelin gen tot een voorstel komt, dan dient dat voorstel naar de mening van de Partij van de Arbeid een dui delijk afgebakend voorstel te zijn. Nu is de problematiek te algemeen beschouwd. Wil de raad sturen en de inzet van de rekenkamer zichtbaar maken, dan dient ons inziens een ander voorstel op tafel te komen. Uit de rapportages - waaruit de aanbevelingen voortkomen - spreekt naar de mening van de Partij van de Arbeid duidelijk dat er ambtelijk en beleidsmatig een aantal zaken niet goed lopen. Geen oordeel over het aantal beschikbare ambtenaren is ons inziens veelzeggend. Maar uit meerdere pas sages blijkt onvoldoende afstemming. De Partij van de Arbeid-fractie stelt voor dat het voorstel naar het college gericht is op voldoende kwaliteit en kwantiteit van ambtenaren. Daar zal concreter het voorstel op geformuleerd moeten worden, waarnaast de aanbevelingen en conclusies dan kunnen dienen om bestuurlijk het een en ander op de rails te zetten, waarbij zeker de financiële middelen - zoals die nu beschikbaar zijn - bespreekbaar moeten zijn. Dus de twee conclusies die getrokken zijn, zouden daarbij van nut kunnen zijn, alhoewel naar de mening van de Partij van de Arbeid, toch duide lijk een keuze gemaakt moet worden op voorhand. Deze zaken zou ik graag aan de rekenkamercom missie mee willen geven. De VOORZITTER: Het woord is aan mevrouw Cormaux. Mevrouw CORMAUX-EENINK: Mijnheer de voorzitter, dank u wel. Het eindrapport van het eerste Roosendaalse Rekenkameronderzoek is een feit en dat onderzoek ging dus naar de financiële struc tuur van de onderwijsuitgaven van de gemeente na de decentralisatie van de onderwijsuitgaven per 1 januari 1997. Laat ik maar meteen beginnen om onze bijzondere waardering uit te spreken voor het werk dat deze rekenkamercommissie heeft uitgevoerd. In een bijzonder korte tijd - en de voorzitter van de rekenkamer wijst daar al op met name een problematische tijd, wat betreft vakanties en dergelijke - heeft deze commissie een gedegen rapport op tafel gelegd, met naar onze mening hele duidelijke conclusies en aanbevelingen. Het voorstel is eigenlijk niets meer en niets minder dan het college van B&W uit te nodigen - dus niet eens op te dragen - om binnen drie maanden met voorstellen te komen met betrekking tot genoemde conclusies en aanbevelingen. Wij kunnen daarmee instemmen, maar wij zouden er op willen aandringen om dat "uit te nodigen" toch iets sterker neer te zetten. Wij zouden toch graag die voorstellen binnen drie maanden op tafel willen zien. Er zijn nog een paar zaken in het rapport - en andere sprekers hebben daar eigenlijk ook al op gewezen - waar we nog wat bijzondere aandacht aan willen geven. Met name de financiële situatie, dat is dus duidelijk geworden; 4,5 miljoen op jaarbasis - hoewel niet geoormerkt - gaat naar de onderwijshuisvesting en de vraag is natuurlijk wat gaan we in de toekomst doen, blijven we binnen die 4,5 miljoen of gaan we door zoals we dat vorig jaar en dit jaar doen, om daar dus gelden uit algemene middelen bij te leggen. Als je binnen die 4,5 miljoen wilt blijven dan zullen de weigeringscriteria wat strakker gehanteerd moeten worden. Wij denken toch dat we daar met z'n allen goed naar moeten kijken, want aan de andere kant moet je ook voorkomen dat je niet wederom in een situatie van een stuwmeer terechtkomt. Dus ik wil daar uw speciale aandacht voor vragen. De tweede conclusie die onze speciale aandacht behoeft, is de con clusie dat het ontbreken van een adequaat beleidskader binnen het LOF heeft geleid tot een voor alle partijen onbevredigende situatie en ik denk dat daar erg veel aandacht aan besteed moet worden. Een adequaat beleidskader is een fundament van een goed functionerend orgaan en het ontbreken

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1999 | | pagina 24