279 openbaar onderwijs en b. dat er naar alle richtingen op dezelfde wijze je op stellend, geen nieuwe mogelijkheden resten, anders dan die wij hier dus in de stukken opvoeren. Je hoort voor alle richtingen rekening te houden met de for mele plaatsruimte en wij hebben vorig jaar al gesproken van aangescherpte nor men. Wij hebben misschien toen nog wat te lichtvaardig met die aangescherpte normen gewerkt maar die nader aangescherpte toepassing van artikel 57 Wet op het basisonderwijs leidt eerder tot leegstand. Je zou het ook zo kunnen formuleren: omdat je toch geen kapitaalvernietiging wil door leegstand (men praat dan in wezen toch over de ene Nederlandse gulden die zo goed mogelijk besteed moet worden) kunnen wij niet anders voorstellen dan wat we hier voorstellen, dit speciaal naar mevrouw Van Benthem van het CDA toe. De cijfers kloppen, hebben wij begrepen, daar zijn door niemand opmerkingen over gemaakt. Door niet één schoolbestuur zijn die bestreden. Maar als we dan praten over die 3e R.K. school, waar leerlingen voor zijn, dan moeten wij natuurlijk wel constateren dat er een x-aantal leerlingen is, maar dat wij daar altijd af moeten trekken die leerlingen, waarvoor plaats is in bestaande voorzieningen. Met andere woorden: je kunt dan wel van alles berekenen en willen maar in de praktijk is het zo dat zolang je binnen een straal van 3 kilometer een school gebouw met ruimte hebt, je daar naar toe moet. Dus voor de toekomst (en dat kan volgend jaar al zijn want elk jaar zitten wij voor deze materie) zou bij een andere schikking van de bestaande gebouwen, best nieuwe mogelijkheden kunnen ontstaan. Ik denk, dat je nu niet anders kunt doen, dan tegen wat hier voorligt, openbaar en R.K. of twee keer ja of twee keer nee zeggen, want we zijn, denk ik, met z'n allen wel ervan overtuigd, dat Tolberg nooit naar vijf scholen zal kunnen groeien. Mevrouw Van Benthem, U wijst op artikel 62 en U zegt, dat alleen als er nieuwe feiten zijn, die vorig jaar niet bekend waren, er aanleiding is tot wijziging. Er zijn ten opzichte van vorig jaar inderdaad nieuwe feiten. Wij noemden daarvoor, misschien hadden wij dat nog wat duidelijker moeten formule ren, een nog verdere aanscherping en het feit, dat wij vorig jaar tot het voor deel van de twijfel besloten omdat wij dachten, dat toen ook heel snel een ver hoging van de stichtingsnorm aan de orde zou zijn. Daar zeggen wij nu van: in die aanscherping is er en die kan alleen negatief uitpakken en die verhoging van die stichtingsnorm is achterwege gebleven. Mijnheer De Jaeger sprak over de Islamitische school -anderen hebben hem daarin ook gevolgd- door te spreken over de mogelijke drempels ten aanzien van het integratieproces. Daar kunnen we lang en breed over discussiëren maar deze mensen maken gewoon gebruik van hun grond wettelijke rechten en dan zwijg ik daar verder over. Dat het O.E.T.C. problemen kent die ons inderdaad met zorgen vervullen is bekend, dat heb ik de in de com missie gezegd. Ik wil daarvan alleen het volgende zeggen: het blijft een ver schrikkelijk moeilijke materie, niet alleen in Roosendaal maar in heel Neder land, want de meningen van vele deskundigen over het O.E.T.C. zijn zeer ver scheiden. Onder de mensen zelf bewegen de gedachten over het O.E.T.C. van het ene uiterste tot het andere uiterste. Als de heer Kikkert zegt, dat hij in het verleden al eens een keer daarover gesproken heeft, dat hij toen een signaal doorgegeven heeft, moest ik naderhand constateren, dat het signaal dat hij gaf, niet representatief was voor deze groepering. Nogmaals, de Roosendaalse gemeen schap van buitenlanders is zeer verdeeld ten aanzien van de O.E.T.C. en die verdeeldheid leidt tot zeer grote emoties. Wij hebben daar zorg over en zullen, dat heb ik ook in de commissie gezegd, met het schoolbestuur nog verder daarover praten maar niet in de zin dat ik het schoolbestuur ergens van zou willen be schuldigen, want dat schoolbestuur heeft zich tot het uiterste ingespannen. Mijnheer Pirée, ik denk dat wij op de juiste wijze becijferd hebben. Wij hebben, dat heeft U ook erkend, het meest recente cijfermateriaal gebruikt en ik denk dat de methode, die wij gebruiken, zeer valide zijn. Wij hebben in ieder geval 280 dezelfde methode naar alle scholen gebruikt. Ook heb ik, ik hoef niet in herha ling te vervallen, al eerder aangegeven, dat wij ten aanzien van de directe meting U vóór 1 april een notitie zullen voorleggen omtrent de mogelijkheden en onmogelijkheden en, ook naar mijnheer Kikkert toe, een enquête is (daar zeg ik op het ogenblik niet meer van) één van de mogelijke opties. Wat nog gezegd kan worden zonder in herhaling te vervallen naar het POR toe: het gemeentebestuur, mijnheer Kuijpers, dat weet U denk ik ook erg goed, zal nooit de initiatiefnemer kunnen zijn voor een geïntegreerde of een Oecumenische school, dat moet uit de gemeenschap komen. Mijnheer De Man, had, denk ik, een misverstand, als hij opmerkt, dat er verschil is tussen een geweigerde openbare school en een toege laten Islamitische school. Mijnheer De Man, het is zo, dat, wat de Islamitische school betreft, men kon verstaan, omdat het nog de eerste school van die rich ting in deze stad is, met handtekeningen. Dan gaat dat vóór de methode van de prognose. Het openbaar onderwijs was aangewezen op de prognosemethode als ik het zo mag uitdrukken. Mijnheer De Man, met Uw goedvinden wil Uw tweede vraag even bewaren want U stelde een vraag, die hoort bij agendapunt 4.d vermeerdering huisvesting; daar zullen anderen waarschijnlijk ook direct over spreken, U was daar even lichtelijk buiten de orde. Als ik de vraag van de heer Pirée beant woord heb, neem ik aan, dat ik mevrouw Knappers, die zich daar bij aansloot, ook beantwoord heb. Naar mevrouw Adriaansen toe nog dit: ik deel haar zorg nog niet direct, dat een Islamitische school bij voorbaat al tot problemen zal leiden wat betreft de aansluiting met het voortgezet onderwijs. Dat is niet noodzakelijk want zo'n Islamitische school zal qua inrichting en lesprogramma gewoon een echte Nederlandse school moeten zijn. Daar zal de inspectie, denk ik, ook wel bijzonder sterk op toezien. Mijnheer Kikkert, ik ga nu niet meer opnieuw in op de dramatiek rondom de O.E.T.C. Ik heb ook al geantwoord, dat ten aanzien van de directe meting wij vóór 1 april met een en ander komen. Mijnheer de voorzitter, ik wil afsluiten met nogeens nadrukkelijk te wijzen op onze optiek, op onze opstelling, alle scholen op gelijke wijze te behandelen en je moet de stichting en de latere bekostiging van een school in nauw verband zien. Daar wil ik het bij laten, mijnheer de voorzitter. De VOORZITTER: Wie heeft behoefte aan een tweede instantie? Achtereenvolgens vragen mevrouw Van Benthem en de heren De Jaeger, Pirée, Kuijpers en Verpaalen, mevrouw Adriaansen en de heer Kikkert het woord. De heer Verpaalen heeft het woord De heer VERPAALEN: Voorzitter, ik heb mij ook maar in de rij van sprekers ge voegd naar aanleiding van de oprichting van een Islamitische school. Diverse sprekers uiten hun ongerustheid over het integratieproces, dat gevaar zou lopen en ik moet eerlijk zijn, dat ik die gevoelens eigenlijk ook wel deel. Ik ben van meet af aan nooit voorstander geweest van aparte witte en zwarte scholen bij voorbeeld. Een situatie die al jarenlang in Nederland zo gegroeid is. Nu komt als het ware van onderop een dergelijke scheiding. Wat merkwaardig vind ik het, dat zich bij de sprekers ook mijnheer De Jaeger heeft gevoegd. Waarom vind ik dat merkwaardig? Hij noemt de Islamitische school een drempel die het integra tieproces ernstig belemmert, maar zeg ik dan, dat is toch juist het gevolg van ons verzuild onderwijssysteem, waar de partij van mijnheer De Jaeger juist zo'n warme voorstander van is. Hij spreekt over samen naar school gaan, samen spelen, samen opgroeien. Als je dat zo formuleert, dan kom je denk ik -de heer Kikkert heeft daar ook op gewezen- bij het openbaar onderwijs terecht. Want wat is dan het verschil tussen een Islamitische en Katholieke school? Natuurlijk even af gezien van het verschil in geloofsovertuiging. Het zijn beide exponenten van bijzonder onderwijs en ja, bijzonder onderwijs is volgens onze wet geen

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1989 | | pagina 165