"1. Jonge mensen te brengen tot het geloof in Jezus Christus tot het beleven van de gemeenschap met Jezus Christus door de Heilige Geest en tot het doorgeven aan hun leeftijdgenoten van het evangelie en het woord van God. 2. Jonge mensen aan te moedigen vanuit dit geloof". Mijnheer de voorzitter, wij hebben daartegen geen bezwaar. Ons bezwaar richt zich slechts tegen subsidiëring door de gemeente hiervoor. Ik neem aan, dat het dan wel duidelijk is. Dank U wel. Mevrouw KERKHOF-MOS: Mijnheer de voorzitter, ik ben bang, dat mevrouw Eenink daar is opgehouden met het lezen van de doelstellingen, want die hebben wij uitdrukkelijk in de commissie voor welzijnszaken op tafel gehad, maar dat gebeurde een jaar voordat zij raadslid werd en ik verzoek haar ook het vervolg te lezen. De VOORZITTER: Als U het bij de hand hebt, kunt U het ook doen. Helaas heeft niemand de statuten bij zich, maar U hebt de inhoud van wat er verder in zou staan naar voren gebracht. De heer PIREE: Om uit de impasse te komen, mijnheer de voorzitter, zit er bij de subsidiestukken geen jaarverslag van Youth for Christ en kunt U daaruit niet het maatschappelijk werk halen, dat men volgens mevrouw Kerkhof doet? De VOORZITTER: Ik weet niet of wij van alle honderden gesubsidieerde instel lingen de stukken paraat hebben. Ik vrees van niet, maar we zullen even zoeken. Dan gaan wij intussen naar de andere motie. De heer RAMPAART: Stemmen, mijnheer de voorzitter. De VOORZITTER: Vindt U, dat we in zo'n vrij principiële zaak direkt moeten stemmen? Wij kijken even of wij de stukken bij ons hebben en dan gaan we intussen naar de volgende motie. We laten deze zaak dan even rusten. Wij gaan naar de motie nummer 4, betreffende de begraafplaats en ze luidt als volgt: "De gemeenteraad van Roosendaal en Nispen, in vergadering bijeen op 16 december 1982; vraagt het college van burgemeester en wethouders de verordening betreffende de gedenktekenen op de algemene begraafplaats Zegestede zo te verruimen, dat het voor eenieder mogelijk wordt bijvoorbeeld een foto te plaatsen op de grafstenen; en gaat over tot de orde van de vergadering". De motie is ondersteund door de dames Borghans, Eenink, de heer Vergouwen, mevrouw de Sutter-Bestersde heren Notenboom, Pirée, mevrouw van Zon-de Wit, de heren van Drunen, Biskop, Jongenelen, Hoogendoorn, de dames Wegman-van Kan, Adriaansen-van Nispen, de heer de Man en mevrouw Moerdijk. Wenst iemand naar aanleiding van deze motie het woord? De heer RAMPAART: Mijnheer de voorzitter, ik heb dit jaar de kerkhoven van Bergen op Zoom en Sint Willebrord bezocht en ik kom helaas regelmatig op het kerkhof in Roosendaal. Ik moet zeggen, dat wij trots moeten zijn op ons kerkhof, 9 - 687 - want het kan de toets met ieder ander kerkhof doorstaan. Jaren geleden hebben wij (de toenmalige raadsleden) het nieuwe kerkhof in Roermond bezocht, maar dit kerkhof is veruit het mooist. Ik kan er inkomen, dat er mensen zijn die foto's op de zerken willen plaatsen, maar zou er een tussenvoorstel gedaan kunnen worden om de foto's niet op de gedenktekenen te plaatsen, maar de gelegenheid te geven vóór de zerk een foto te zetten? Ik geloof, dat dat meer aanzicht zou geven en een verbetering zou zijn van hetgeen in deze motie wordt voorgesteld. De heer PIREE: Mijnheer de voorzitter, helaas is het niet het voorrecht van de heer Rampaart alleen op kerkhoven te mogen komen. Ik ben dinsdag nog op een kerkhof geweest om iemand te begraven die mij vrij dierbaar was. Dat was in Breda. Ik wil hiermee slechts zeggen, dat ik er altijd kribbig van wordt, als iemand het alleenrecht opeist, alsof hij alleen er alles van afweet. Inderdaad mag de gemeente Roosendaal en Nispen trots zijn op haar kerkhof. Dat slaat niet alleen op Conny. Het is een mooi, landschappelijk iets. Het is werkelijk een parkachtig geheel. Daarover zult U onze fractie geen kwaad woord horen zeggen. Alleen is het in onze ogen zo, dat een kerkhof in de allereerste plaats dient om onze dierbaren erop te rusten te leggen en niet om het als een park te beschouwen, hoe landschappelijk schoon en mooi het ook is. Als nu onder de Roosendaalse bevolking personen zijn die hun dierbaren daarheen hebben moeten brengen (want andere mensen staan er niet bij stil, zoals met ontzettend veel zaken het geval is. Men gaat er pas over nadenken als men er tegen aanloopt) en bij hen steeds in grotere getale behoefte bestaat een klein beetje van het individu, dat overleden is toonbaar te houden voor het nage slacht, waarom moeten wij dan met onze regelende bepalingen zover gaan om dat te verbieden? De motie houdt niet in, dat het verplicht moet worden gesteld, dat iedereen een foto op de zerk moet zetten (en of het nu op of vóór de zerk moet, vind ik geen principiële kwestie, het mag van mij, mijnheer Rampaart, ook vóór de zerk), nee, de motie luidt: geef alstublieft dié inwoners de vrijheid (als men dat wilt), door middel van een foto die dierbaren wat langer zichtbaar te doen zijn voor de nabestaanden. Ik zie niet in, dat het het landschappelijke van dat kerkhof daarmee teniet zou doen; het is simpel een heel klein stukje liberalere aanpak (en dan bedoel ik met liberaal niet politiek gezien), een beetje meer vrijheid voor onze burgers, die toch al in regeltjes gevangen worden. Je moet nu eerst bewijzen, dat je analfabeet bent, voordat er een foto op mag. Onze fractie vindt het echt te ver gaan en zal deze motie danook steunen. De heer VOS, wethouder: Mijnheer de voorzitter, ik dacht uitgebreid op deze materie ingegaan te zijn. Desondanks wil ik nog één ding stellen. Als iemand in Roosendaal een graf bezoekt van een overledene, wordt hij niet alleen gecon fronteerd met dat ene graf, maar in eerste instantie met het hele park en in tweede instantie met dat gedeelte van de begraafplaats, waar meer graven ge situeerd zijn. Bij het creëren van het park is vooraf een gedegen afweging gemaakt van het feit hoe het beeld eruit zou kunnen zien en zou behoren te zien. Daarnaar is gedegen gekeken, er is geluisterd en er is duidelijk gebleken, dat een overgrote meerderheid van onze burgers niet direkt geconfronteerd wensen te

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1982 | | pagina 349