- 670 - hebben gegeven. Ik begrijp dat niet helemaal. Ik geef toe, dat het een erg positief verhaal was, duidelijk bedoeld om de mensen te activeren om in deze ook te gaan meewerken. Ik heb toch niet verheeld, dat wij inderdaad gewacht hebben, totdat de vraag vanuit de wijk gekomen is. Ik blijf daarbij. Ik denk, dat het de enige mogelijkheid is om tot succes te komen in deze. De nota over bestrijdingsmiddelen wachten we af en zal uiteraard in behandeling genomen worden. Dan stelt mevrouw van Zon, dat ze niet tevreden is over het antwoord inzake erfpacht betreffende de commandokazerne en ze vraagt: "wat is de waarde van de grond?" De grond, waarop de kazerne staat is (zoals wij dat noemen) een incou rant project en heeft in die zin geen waarde. Het staat niet in de begroting van de gemeente vermeld en bij de algemene dienst als zodanig staat er geen boek waarde voor vermeld. Bovendien is het, denk ik, geen goed koopmansgedrag bestaande contracten op deze manier te gaan openbreken. Het heeft een bestemming als militair gebied. Ik denk niet, dat het relevant is een berekening te laten maken van wat eventueel de waarde zou kunnen zijn, want ik denk niet, dat we er verder iets mee kunnen doen. Mijnheer de voorzitter, de heer Rademakers is nog steeds niet tevreden over het antwoord betreffende de plantsoenendienst en de controle die hierop zou moeten plaatsvinden. Hij stelt: "die controle vindt achteraf plaats". Inderdaad vindt er ook een controle achteraf plaats. Eerst komt er een begroting, zoals voor alle diensten in onze gemeente. Dan wordt het werk geleverd en nadien vindt er een controle plaats. Ik zie hierin geen andere gedragslijn dan welke bij de andere diensten binnen de gemeente wordt gevolgd. Hij maakt dan één foutje, mijnheer de voorzitter. Hij zegt: "het is een dienst binnen een dienst". Nee, mijnheer Rademakers, het is de afdeling plantsoenen binnen de dienst gemeentewerken. Mijnheer de Man van D166 komt terug op mijn antwoord inzake het water in de pinguinvijver. Ik meen te kunnen volstaan met hem te verwijzen naar de notulen van de septembervergadering, waarin ik de mening van het college van burge meester en wethouders duidelijk heb verwoord. Mijnheer de voorzitter, dan komt mevrouw Borghans terug op het eventueel laten plaatsen van een foto op de grafzerken op de begraafplaats. Ik ben vanmorgen nog eens gaan kijken hoe nu een en ander er uitziet en (maar dat is mijn persoonlijke mening) ik heb geconstateerd, dat het qua landschaps architectuur toch een hoogstandje is. Als Roosendaalse gemeenschap moeten wij erg blij zijn met deze begraafplaats. Ik denk, dat wij in de toekomst, wanneer de middelen, zoals nu, erg krap zijn, blij moeten zijn, dat wij zoiets in het verleden gecreëerd hebben. Als je dan verder de indeling bekijkt, zie je dat de groepering van de graven zodanig is gesitueerd, dat er erg veel graven op een erg klein grondgebied liggen. Dus het zijn geen afzonderlijke objecten. U moet het als één geheel zien. Dat dit een aparte en een nieuwe oplossing is, mag wel blijken uit het - 671 - feit, dat deze constructie op de Floriade in Amsterdam in het afgelopen jaar een eerste prijs gehaald heeft in deze tak van tuinarchitectuur. Er is duidelijk geprobeerd een evenwichtig geheel te krijgen op de begraafplaats. Ik denk, dat, wanneer je hoge prioriteit stelt aan het geheel, aan de beplanting, aan de indeling, je dan ook de grafzerken als zodanig daarin op de juiste wijze moet plaatsen en ook de juiste vormgeving eraan moet geven. Uit de foto die in Dagblad De Stem is verschenen, hebt U duidelijk kunnen zien, dat het met de reglementering in die zin toch meevalt. Bepaalde mensen zijn toch in staat gebleken binnen de afmetingen heel creatief te werk te gaan. Ander zijds, als wij die reglementering niet zouden hebben, zou je inderdaad die bouwwerken krijgen, waarover de heer Pirée vorige week sprak. Ik denk niet, dat dat zou passen op ons kerkhof. Mijnheer de voorzitter, dan komt er een motie vanuit de Partij van de Arbeid met het verzoek de verordening zodanig te veranderen, dat het mogelijk moet zijn een foto te plaatsen op de grafzerken. Een term in de zin van: "ten sterkste ontraden" in dit soort gevallen is wat overdreven. Toch denk ik, dat wij gevoelig moeten zijn voor de uitgangspunten die de ontwerpers hebben gehanteerd destijds. Ik heb U gezegd, dat er veel graven op een kleine locatie geplaatst zijn. Het is niet zo, dat één grafzerk sterk mag afwijken van de rest, omdat de nabestaanden van iemand die daarnaast begraven is ook direkt te maken hebben met hetgeen de anderen eraan gedaan hebben. Ik zou toch willen verzoeken deze motie niet te ondersteunen, omdat je dan, door op het verlangen van een enkeling in te gaan, heel veel andere mensen tegen hun zin iets opdringt. Dat dat zo is, daarvan hebben wij duidelijke signalen, want die maatregelen zijn echt overwogen genomen destijds. Ik vind, dat wij de mening in deze van de direkt betrokkenen toch heel zwaar moeten laten wegen. Dank U wel. De heer DE LEEUW, wethouder: Mijnheer de voorzitter, het C.D.A. heeft de rij geopend met het onderdeel welzijn en vraagt of er geen inconsistentie is in ons beleid ten aanzien van de reserves van gesubsdieerde instellingen en de rente- toerekening aan de gemeentelijke reserves. Ik vind, dat daarin toch enig verschil zit. De gemeentereserves zijn doorgaans belegd in het eigen apparaat en zijn daardoor bedrijfsmiddel geworden. Dat houdt in, dat, als je die reserves wilt gebruiken voor het doel, waarvoor ze bestemd zijn, je die reserves moet kunnen gebruiken. Daarvoor moet je ze óf als be drijfsmiddel herbestemmen, dan moet je het bedrijfsmiddel afstoten en dat gaat niet óf je zult het elders moeten halen en dan moet je daarvoor de normale marktrente betalen. Dat is een andere situatie dan bij gesubsidieerde particuliere instellingen bestaat. Zij hebben de reserves op een speciale bankrekening en daarvan geniet men dan rente, welke rente dan in mindering wordt gebracht op het exploita tiesubsidie. Overigens blijkt uit de stelling, zoals die door het C.D.A. wordt geponeerd, een tegenstrijdigheid. U vindt, dat de rentetoerekening aan de gemeentereserves zou moeten verminderen en anderzijds pleit U bij gesubsidieerde instellingen ervoor om die rentetoerekening aan de reserves toe te voegen. Hetzelfde doen wij. Overigens heb ik erbij gezegd, dat de commissie culturele zaken en de commissie

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1982 | | pagina 341