- 662 - Het is duidelijk zo, mijnheer Notenboom, dat er absoluut geen bewijs en geen enkele aanwijzing is, dat ziekte of invaliditeit in relatie stond met het werk. Er zijn ons wel andere oorzaken of omstandigheden bekend, maar daarop kan ik hier natuurlijk niet ingaan. Ik denk, dat de heer Notenboom er wel een aantal van kent. Ik kan er nog het volgende van zeggen. Uit het overleg met het sociaal team, dat wij frequent hebben van de sociale dienst, blijkt (en dat is misschien voor U een geruststelling) niets van hetgeen U vroeg (of moet ik het "suggereren" noemen, ik zat op dat moment te schrijven en misschien niet precies kunnen aanvoelen wat U ermee bedoelde). Van hetgeen er aan problemen bij enkele perso neelsleden heeft gespeeld, hebben wij alleen maar aanwijzingen, het had niets met de werksituatie op de gemeentelijke sociale dienst te maken. Mijnheer Notenboom, U uit ook nog Uw zorg ten aanzien van het rijksbeleid. Uit mijn eerste instantie is ook wel gebleken, dat ik ook wel wat zorgen had ten aanzien van bepaalde onderdelen en vooral ten aanzien van het uitblijven van uitvoeringscirculaires en richtlijnen. De kritiek die U uit, valt te onder steunen. Wel gaat U net iets verder dan ons college lief is. U maakt namelijk nogal wat suggestieve opmerkingen ten aanzien van jongeren, enzovoort. Daarvoor wil ik waarschuwen. U anticipeert op een regeling, waarvan nog niets bekend is, maar allerwege in den lande (omdat men somber is in zijn verwachtingen) als stellingen worden aangenomen. Dat heb ik vorige keer ook al bedoeld, toen ik zei: "aan indianenverhalen hebben we niets". Het probleem is, dat die indianenverhalen er wel zijn. Het probleem is dan, dat het voor de dienst natuurlijk alleen maar moeilijker wordt, naarmate er meer van dit soort indianenverhalen (zoals ik ze altijd betitel) in omloop blijven. De verwarring ten aanzien van de juiste voorlichting die wij beslist zullen geven, kan daardoor alleen maar onverantwoord groot worden. Dus ik doe op eenieder een beroep, ook op diegenen buiten deze zaal, daaraan niet mee te werken. Dan kijk ik ook met enige zorg naar onze ambtenaren, omdat, als eenmaal een bepaald indianenverhaal in de lucht hangt, we dan duizenden keren dat verhaal tegenkomen en dan kost het enorm veel tijd om het te ontzenuwen, te weerleggen, enzovoort. Dan sprak mijnheer Notenboom ook nog over het feit, dat het zijns inziens niet zo'n fijne zaak is, dat mensen hun eigen huis moeten opeten. Wij weten nog niet wat het gaat worden. Er moeten landelijke beslissingen over vallen. Dat wordt wettelijk geregeld, maar hetgeen U vroeg, mijnheer Notenboom, namelijk "sein onze zorgen door naar de rijksoverheid", dat is gebeurd. Dat is met name gebeurd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en dat is ook met name gebeurd door Divosa. Mijnheer Wouters en ook mevrouw Adriaansen hebben nog iets opgemerkt en gevraagd ten aanzien van de warme maaltijdenvoorziening. Ik heb mijn antwoord al groten deels gegeven, toen ik mevrouw van Zon beantwoordde. Ik wil mijnheer Wouters nog even erop wijzen, dat de zaak ten aanzien van de eetpunten nog niet rond is. U bedankte bijna al, maar het is bij ons nog onderwerp van studie. Dat geldt voor de eetpunten en ook voor de warme maaltijdendienst. Ik heb het zojuist al duidelijk gezegd. Er is nader overleg bij nodig. Ik wil nog een opmerking maken naar de zijde van mevrouw Adriaansen. Zij wijst erop, dat wij moeten proberen prijsstijgingen te voorkomen. Dat willen we best, maar ik zeg U nog niet toe, dat we daarin direkt zullen slagen. Als ik U een - 663 - kort rekensommetje voorleg, schat ik in (maar ik heb het nog niet volledig bestudeerd, dat zult U wel begrepen hebben), dat het dan gaat om ongeveer 20.000 maaltijden en zeg maar eens, dat er bij het bedrag van 5,-- 1,35 bij moet, dan gaat het toch wel om ongeveer een bedrag van f 28.000,--. Dus dat moeten we nog even erg goed bekijken. Maar we komen erop terug. Dat geldt ook ten aanzien van de kilometervergoeding en andere onkostenvergoedingen voor vrijwilligers, met name voor de Stichting Gecoördineerd Bejaardenwerk. Dan heb ik nog een laatste vraag en dan denk ik alles beantwoord te hebben. Mevrouw Adriaansen bracht aan de orde, dat wij ten aanzien van de S.O.S.-hulp dienst West-Brabant het voornemen hebben geuit, dat wij in de toekomst overwegen het subsidie af te bouwen. Daarvan heb ik gezegd terecht: "dat moeten we nog eens goed bekijken". Er spelen twee zaken. Wij hebben te maken met de 24-uurs- bereikbaarheid van de maatschappelijke dienstverlening. Dat is een zaak die via C.R.M. speelt. Misschien, dat we er in 1983 wel uitkomen. Het is niet de be doeling, dat we er eeuwig mee blijven sukkelen. Dat wil ik U wel zeggen. Een tweede zaak is dan de 7x 24-uursbereikbaarheid ten aanzien van crisissi tuaties. Ik kan U daarvan zeggen, dat we er snel zullen moeten uitkomen. Er zijn wetten in voorbereiding en ik citeer graag Kamerstukken en adviesnota's om bij te blijven, maar duidelijkheid is er nog niet over. De uitkering voor de 24- uursbereikbaarheid 7 dagen per week wordt via de A.B.W.Z. voor het RIAGG een verplichting. Ik durf het tijdstip niet te noemen, wanneer dat wettelijk rond is, maar ik denk, dat het dan ook niet zo'n probleem meer is om het feitelijk snel rond te kunnen krijgen. Mijnheer de voorzitter, ik heb de idee, dat ik inderdaad alle vragen heb beant woord. Dank U voor Uw aandacht. De heer DE JONG, wethouder: Mijnheer de voorzitter, beginnend bij het C.D.A., zou ik ten aanzien van Tolberg het volgende willen zeggen. Er komt nog overleg met de provincie, er komt nog overleg met de minister en wij zeggen U toe, dat wij in maart of uiterlijk in april met een nota in de raad komen. Wij moeten er wel mee komen, want wij moeten een sluitende exploitatie hebben voor Tolberg, want anders kunnen wij het woningcontingent 1983 straks niet gebouwd krijgen. Dus de raad kan gerust zijn, dat wij in maart of in april in de raad zijn met Tolberg. Hoe groot de bijdrage aan Tolberg uit het fonds grote werken zal zijn, kunnen wij op dit moment niet zeggen. Het zal het gat zijn, dat in de exploitatie zit. In het fonds grote werken zit niet veel. Als er uit het fonds grote werken geld naar Tolberg moet worden geschoven, zal dit geld zijn vanuit de algemene dienst. Ander geld is er niet. Over de parkeereisen leeft nogal wat misverstand, over artikel 258 van onze bouwverordening en over de interimregeling. Ik zeg de raad toe het in de com missies een keer aan de orde te stellen, zodat heel duidelijk wordt wat er precies aan de hand is. Het zijn twee totaal verschillende zaken, maar wel regelende een en hetzelfde parkeren. Ik stel de raad voor, mijnheer de voor zitter, de commissies voor verkeerszaken, ruimtelijke ordening maar ook eco-

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1982 | | pagina 337