- 604 - Mijnheer de voorzitter, ik geloof, dat deze positieve daad van de V.V.D. niet mag worden beïnvloed door de negatieve woorden die vanachter de regeringstafel zijn geuit en waarop ik helaas niet kan ingaan, want ook ik ken het reglement van orde en ik heb geen derde termijn. Ik betreur het, dat Uw college zich heeft uitgesproken als zijnde tegen deze motie. Ik doe een beroep op de raadsleden hier aanwezig om te beoordelen of tegen de achtergrond van hun eigen verantwoordelijkheid deze motie misschien toch aanvaardbaar zou kunnen zijn. Mijnheer de voorzitter, dank U wel. De VOORZITTER: Ik open de discussie in eerste instantie over deze motie. De heer RAMPAART: Mijnheer de voorzitter, na deze woorden van mijnheer van Lieshout, de initiatiefnemer van deze motie, heb ik er niet veel aan toe te voegen. Het is inderdaad een constructieve bijdrage tot oplossing van de com municatiestoornissen die er zijn tussen (misschien door een soort bedrijfs blindheid) het gemeentebestuur en de burgers wat inspraak enzovoort betreft. Ik dacht, dat we alles zouden moeten doen in het belang van onze burgers om die communicatie zo goed mogelijk te doen zijn. Ik kan me verenigen met deze motie om eens door externe mensen te laten bekijken hoe wij dat nu beter zouden kunnen doen en tot een beter resultaat zouden kunnen komen, wat ons een hoop geld zou kunnen besparen. De VOORZITTER: Wenst nog iemand in eerste instantie het woord over deze motie? De heer VOS: Mijnheer de voorzitter, hoe constructief de motie ook bedoeld is, ik twijfel daar niet aan, toch ben ik het met U eens, dat er uit geproefd kan worden, dat er een motie van wantrouwen mee bedoeld is. Ik ben ervan overtuigd, dat bij alle 31 raadsleden dit middel het laatste is, dat men wil gebruiken. Zeker geldt dat voor onze fractie, daar wij toch twee mensen in het college hebben zitten. Ik vind het namelijk niet alleen een motie van wantrouwen tegen over het college, maar ook tegenover het gehele ambtenarenapparaat die toch ook dagelijks moeten werken met de mensen uit Roosendaal. Mijnheer de voorzitter, ik wil niet zeggen, dat er geen problemen zijn op het gebied van inspraak, maar als je dan de motie doorleest en dan met name het eerste punt, dat moet worden gewerkt aan verbetering van de samenwerking tussen bestuurders en bestuurden, denk ik, dat op zo'n regel op zich niet zoveel tegen hoeft te zijn. Ik denk, dat het steeds weer een taak van het college en van het ambtenarenkorps is om aan die verbetering te werken. Wat het tweede punt betreft, dat de laatste jaren op dit punt geen zichtbaar resultaat werd bereikt, mijnheer de voorzitter, daarmee kan ik niet zo goed weg, moet ik zeggen. De inspraakverordening functioneert pas sinds kort en we kunnen er toch ook niet omheen, dat er sinds de laatste paar jaar bij de bevolking een bewustwording ontstaan is op het gebied van bezwaarschrijven en dergelijke en ik denk, dat dit probleem juist in deze tijd opgang heeft gevonden door het feit, dat de bevolking bewuster is gaan meedenken. Het laatste punt is, dat in het bijzonder het sociale aspect van de samenwerking zorgen baart. Als daar nu een zin gestaan had in de trant van: dat in het bij zonder het sociale aspect van de samenwerking steeds de nodige aandacht zal - 605 - blijven vragen, had ik daarmee ook niet zo'n moeite, maar zo toegespitst heb ik er ook geen behoefte aan. Mijnheer de voorzitter, ik vind deze motie echt te ver gaan en ik wens uit te spreken, dat wij als fractie van het C.D.A. vertrouwen blijven hebben in Uw college en het ambtenarenkorps. Dank U wel. De heer J.6.C. JONGENEELEN: Mijnheer de voorzitter, menselijke verhoudingen en sociale aspecten liggen ook bij onze fractie vrij gevoelig. Het is uiteraard wel zo, dat wij naar aanleiding van Uw mededelingen, maar ook de motie lezende, ons niet kunnen vinden in deze motie. Wij vertrouwen op dit college, dat er alles aan gedaan wordt, dat de verhoudingen of wat er dan ook fout mag zijn door het college en de raad gezamenlijk opgelost kan worden. Wij zullen deze motie dan ook niet steunen. De heer RADEMAKERS: Mijnheer de voorzitter, ik heb moeilijkheden met het tweede gedeelte van de motie, dat de laatste jaren op dit punt geen zichtbaar resultaat werd bereikt. Ik bedoel: we zijn nog niet zo heel lang met de inspraak, voor lichting en dergelijke bezig. We hebben intussen al een wijziging gehad in het voorlichtingsteam en ik wil een buitenstaander niet de boel laten bekijken. Ik zou het liever nog een jaar aanzien en bekijken of de resultaten dan beter zichtbaar zullen worden. Voor mij zijn die resultaten er de laatste jaren wél geweest. De VOORZITTER: Wenst iemand in eerste instantie nog het woord? Zo nee, dan is er gelegenheid voor mijnheer van Lieshout om de sprekers te beantwoorden. Ten overvloede meen ik, dat ik het standpunt van het college ten aanzien van de motie niet hoef te herhalen. De heer VAN LIESHOUT: Mijnheer de voorzitter, wanneer mijnheer Vos stelt, dat hij moeite heeft met het tweede punt, dat de laatste jaren op dit punt geen zichtbaar resultaat werd bereikt, geloof ik, dat de verwijzing naar de ver ordening die wij hebben gemaakt een verwijzing is naar datgene wat ik het juri disch aspect noemde. Ik heb ook gezegd: daarmee hebben wij in de eerste plaats geen problemen. Wanneer je de sociale kant van die zaak gaat bekijken, zou ik haast zeggen: ga met me mee op de ronde die ik regelmatig maak op bijeenkomsten waar burgers aanwezig zijn en ontmoet dan mét mij de grote verschillen die er eigenlijk bestaan tussen de opvattingen over bepaalde zaken en ook formele zaken van hen en van het gemeentebestuur (en dan kom ik bij punt drie) en dat baart mij grote zorgen. Ik heb nog niet zo heel lang geleden, enkele uren geleden, gewoon zitten lijden, omdat een wethouder als voorzitter op een inspraakgelegen heid aanwezig was die daar onnodig gewoon in de problemen geraakt en waarom? Omdat je burgers had die gewoon onnodig ook problemen hadden. Die hele zaak is onnodig en dat baart mij grote zorg, mijnheer Vos. Daar aanwezig zijnde en dat is dan een gelegenheid van enkele uren geleden, stel je: er moet iets gebeuren. In godsnaam, maar hoe dan? Wel, neem dan een buitenstaander in de arm en laat die toch eens kijken: hoe doen we dat nu in Roosendaal? En dat geldt niet alleen voor de bestuurders, maar dat geldt ook voor de ambtenaren, want de ambtenaar is ook aanwezig bij die gelegenheden en dat is ook een man die op die

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1979 | | pagina 341