- 602 -
Mijnheer de voorzitter, ik zou hierover twee dingen willen zeggen. In onze
beleidsnota staat opgenomen, dat wij per jaar 200 bomen plaatsen in de binnen
stad. Het is, meen ik me te herinneren, in de commissie algemene en bestuurlijke
zaken nog even aan de orde geweest, dat hier sprake was van twee keer hetzelfde.
Toen is gebleken, dat het in het ene geval ging over de binnenstad en het andere
geval over elders. Ik moet wel zeggen, dat dat geen aanleiding hoeft te zijn om
in een straat werkzaamheden te gaan beginnen die toch voor de bewoners ver
velende effecten kunnen hebben. Dat heeft toch mijn instemming niet. Ik geloof,
mijnheer de voorzitter, dat ik niet te veel zeg als ik zeg, dat wij daar zeer
nauwgezet op zullen toezien. Ik vind persoonlijk, dat daar waar duidelijk de
burgerij moeilijkheden kan krijgen, wanneer bepaalde diensten acticiteiten gaan
ondernemen, wij gewoon de burgerij tevoren op de hoogte moeten stellen, zoals
dat ook bij de gemeentebedrijven gebruikelijk is, op zijn minst door middel van
een aanschrijving.
Ten aanzien van de vraag over de doorlichting, zoals de heer Rademakers dat
stelt, moet ik stellen, dat, ofschoon de plantsoenendienst constant kritisch
wordt beoordeeld qua mankracht, dus qua bezetting, qua kosten, ik op dit moment
geen direkte aanleiding zie om deze dienst apart te laten doorlichten.
Mevrouw van Benthem vraagt en ook de vraag van de heer Hooghiemstra speelt
daarin: "ik ben wel tevreden met hetgeen de gemeente nu doet. Zij heeft dan wel
niet voldaan aan haar toezegging om de energienota te doen toekomen, althans
niet tijdig, maar hetgeen nu gezegd wordt heeft toch wel mijn instemming". Ze
zegt zelfs: "in een woord noem ik dat buitengewoon". "Vooral", zegt ze, "het
project Kroeven-zuid-west, dat naast spouwmuurisolatie ook in dubbele beglazing
voorziet spreekt ons zeer aan". Ze zegt ook, dat kennelijk de projectgroep
isolatie niet heeft stilgezeten, ofschoon ze het spijtig vindt, dat aan de des
tijds gedane toezegging, dat het energiecomité daarvan op de hoogte zou worden
gesteld (het energiecomité uit de bevolking van Roosendaal bedoel ik in deze
dus) niet constant is voldaan. Dat vindt ze spijtig.
Mijnheer de voorzitter, ik heb er helemaal geen moeite mee om dat te doen. Ik
wil er ook zeker zorg voor dragen, dat de energieambtenaar die komt als een van
zijn activiteiten zal krijgen het regelmatig terugkoppelen waar nodig naar het
energiecomi té.
Dan zegt mevrouw van Benthem: "dat isoleren betreft dat alleen gemeentelijke
gebouwen en houdt dan verder de bemoeienis op?" Zeer zeker niet, mijnheer de
voorzitter. Het zal niet alleen de gemeentelijke gebouwen inhouden en zeker niet
in de eerste plaats een kwestie zijn van activiteiten van de energieambtenaar
voor de gemeentelijke eigendommen. Onder gemeentelijke eigendommen zou ik ook
willen betrekken de scholen en overige openbare gebouwen, zoals mevrouw van
Benthem waarschijnlijk ook wel begrepen heeft. Ofschoon de activiteiten die de
energieambtenaar kan voordragen voor de gemeentelijke gebouwen natuurlijk een
dwingender karakter hebben dan die voor de particulieren. Niettemin zal hij in
dit opzicht zeker een duidelijke rol moeten spelen. In dit verband wil ik nog
opmerken, dat daar waar een energieambtenaar aanwezig is door ondernemingen een
beroep kan worden gedaan voor het doen onderzoeken en uitvoeren van energiebe
sparende plannen. Er zijn zelfs subsidiemogelijkheden voor aanwezig. Ook daarin
zal uiteraard de voorlichtingsambtenaar het zogenaamde voortouw moeten nemen op
het terrein van voorlichting betreffende de energie.
- 603 -
Dan zegt mevrouw van Benthem: "ik heb nog een aantal punten die ik er minstens
in gezien zou willen hebben". Ze zegt: "een inventarisatie van alle mogelijk
heden op het gebied van energiebesparing"Jazeker, en dan bovendien nog "en het
volgen en evalueren van de nieuwere ontwikkelingen" en dat zijn er niet weinig,
zoals mevrouw van Benthem, die zich er ook sterk voor interesseert, wel met mij
weet. Mijnheer de voorzitter, ik heb niet de minste moeite toe te zeggen deze
plannen die overigens helemaal stroken met hetgeen in het isolatiecomité reeds
nu leeft te doen opnemen in een de gehele gemeente omvattend (zo noemde ze het)
energiebesparingsplan.
Mijnheer de voorzitter, ik meen, dat ik hiermee de mij gestelde vragen in tweede
instantie heb beantwoord.
De VOORZITTER: Dames en heren, dan staat nu ter behandeling na afsluiting van
dit gedeelte van onze algemene beschouwingen de motie die werd ingediend door de
fractie van de V.V.D. en ondertekend is door de drie leden van de fractie,
alsmede door de heer Rampaart.
Ik begrijp, dat U allemaal een exemplaar van deze motie uitgereikt hebt ge
kregen. Ik mag me daarom ontslagen achten van het voorlezen van die motie.
Alvorens ik desgewenst de heer van Lieshout de mogelijkheid biedt om de motie
nader toe te lichten, hoewel U ookDaar maakt hij gebruik van, zie ik. Na
de heer van Lieshout zullen we vervolgens zo nodig twee instanties inlassen en
dan eventueel als de motie dan overeind is de motie in stemming brengen. Het
woord is aan de heer van Lieshout.
De heer VAN LIESHOUT: Mijnheer de voorzitter, het eerste deel van de motie dat
constateert, dat zich in Roosendaal problemen voordoen op het punt van commu
nicatie tussen het bestuur en de burgers is, voorzover ik heb gehoord, door Uw
college niet tegengesproken.
Wanneer wij trachten een oorzaak te zoeken van deze situatie die volgens ons
niet kan voortduren, vinden wij, dat in tegenstelling tot termen als het zoeken
van een zondebok of een terechtwijzing aan het adres van het college, maar zelfs
tot de woorden die zojuist zijn gesproken, dat dit nadert tot een motie van
wantrouwen, deze door ons toch zo constructief bedoelde en constructief gebrachte
(correct gebracht, zelf U zelf) zaak een ernstig beroep doet op eenieder die
hier als gekozene van de Roosendaalse burgers aanwezig is. Wij hebben de motie
constructief bedoeld. Het gaat om de manier, waarop wij met elkaar en met onze
burgers (en "wij" dat zijn ook onze ambtenaren) omspringen. En dan citeer ik
gedeeltelijk wethouder de Bruijn als ik zeg, als men beroepsbeoefenaren wil
laten bepalen of zij voldoende vaardigheid bezitten en dat hebt U gedaan namens
Uw college, U hebt gesteld, dat Uw college beschikt over voldoende vaardigheid,
als je dat doet, mijnheer de voorzitter, moet je naar de resultaten kijken. Over
de resultaten zijn wij het niet oneens. Ik geloof, dat je het aanleggen van die
norm of je de vaardigheid wel of niet bezit moet overlaten aan specialisten. Het
enige, dat wij met onze motie beogen is, dat de specialisten in het begeleiden
van veranderingsprocessen worden gevraagd of er iets te doen is aan de verbetering
in de vorm van samenwerken met de burgers in onze gemeente en in hoeverre een
begeleiding daarbij zinvol kan zijn.