- 600 -
Als wij nu op dit moment een plan moeten gaan maken om een groot gedeelte van de
gemeentewoningen (en hoe groot dat is, mijnheer de voorzitter, kunnen wij niet
beoordelen) te gaan financieren, zit daar het probleem. Niettemin zeg ik U toe,
dat wij ons daarmee bezig blijven houden, want in het geheel van het project
energie speelt uiteraard de centrale verwarming ook een grote rol.
De heer Hooghiemstra spreekt zijn tevredenheid nog uit over de isolatie. Mijn
heer Hooghiemstra, U vindt het toch niet erg, dat ik direkt bij de behandeling
van de vraag van mevrouw van Benthem dit erbij betrek?
Dan vindt de heer Hooghiemstra, dat de raad slecht geïnformeerd is omtrent het
havenplan. Mijnheer de voorzitter, het planningsschema van de hele gebeurtenis
havenplan/havenaanleg staat op papier. Op dit moment studeren de werkgroep en de
projectgroep in overleg ook met provinciale waterstaat zeer nauwgezet over de
uitvoering en het kostenaspect. Ik denk niet te veel te zeggen als ik zeg, dat
in de eerste helft van het volgende jaar de raad daaromtrent voorstellen en
inzichten tegemoet mag zien.
Mijnheer de voorzitter, de heer Rampaart heeft ook met mij een beetje moeite. Ik
moet eerlijk zeggen, ofschoon de heer Voermans ook mij overtuigd heeft, dat ik
toch vind, dat, als je op een gegeven moment een bepaalde zaak voordraagt die
doorspekt is van een emotionele benaderingswijze, het wel eens de indruk wekt
alsof alles wat je zegt waarheid bevat. Dat laatste zou de indruk kunnen wekken
alsof de voorzitter van de commissie onjuist handelt. Dat is iets wat ik liever
niet over mij hoor zeggen. Desalniettemin vind ik, dat ik opening van zaken moet
geven. Terecht citeert de heer Rampaart een brief van het ondernemersverbond en
daarin komen nogal wat onthutstheid en soortgelijke dingen tot uitdrukking.
Maar er komt ook in tot uitdrukking, dat de voorzitter niet voldoende informatie
gegeven zou hebben aan de leden van deze commissie, met name daar waar het ging
over de mening van de rijksconsulent.
Mijnheer de voorzitter, ik blijf stellen, dat hetgeen gesteld is door de voor
zitter volkomen juist is. Tijdens de vergadering op 29 augustus laatstleden,
waarin het plan van de verplaatsing van van Herel de Kok van Oost Havendijk 5
naar Borchwerf 8 aan de orde was, was de mening van de heer Kraakman, de rijkscon
sulent, niet bekend. Niet, dat de mening van de heer Kraakman ten aanzien van
het vestigen van détail handel bedrijven op industrieterreinen in zijn algemeen
heid niet bekend zou zijn. Verre vandaar! Maar in het onderhavige geval, waar
het dus ging over een verplaatsing van een bedrijf binnen eenzelfde bestem
mingsplan, was toen de mening van de heer Kraakman niet bekend.
In de conclusie en in het verslag van de commissie economische aangelegenheden
van diezelfde vergadering is dan ook gezegd onder c, dat op 7 september 1979 de
mening van de rijksconsulent zou worden gevraagd. Wat betekent 7 september in
deze, mijnheer de voorzitter? Dat betekent, dat de door ons ingestelde studie
groep zich op 7 september zou beraden omtrent voorliggende vragen en met name
dus over de vestiging van détailhandel in industriegebieden. In die vergadering
waar dus de heer Kraakman aanwezig zou zijn, zou de vraag worden voorgelegd hoe
zijn standpunt zou zijn in deze. Ik mag zeggen, mijnheer de voorzitter, dat in
de vergadering van 7 september de heer Kraakman geen uitsluitsel heeft gegeven.
In de daarop volgende vergadering van 3 oktober van dezelfde studiegroep, waar
- 601 -
onder andere hetzelfde onderwerp aan de orde is geweest, heeft de heer Kraakman
ten aanzien van het onderhavige geval, met name de vraagstelling: kan van Herel
de Kok naar de Borchwerf en kan hij meenemen zijn recht op vestiging van een
détail handelsbedrijf, geen antwoord kunnen geven. Met andere woorden: ook op 3
oktober is nog niet bekend bij het college van burgemeester en wethouders datgene
wat als dwingende voorwaarde was gesteld, namelijk het antwoord van de rijkscon
sulent alvorens uiteraard van Herel de Kok bericht zou krijgen.
Eerst bij schrijven van 23 oktober (dat ligt hier voor mij, mijnheer Rampaart
mag dat met plezier inzien) heeft de rijksconsulent uitspraak gedaan ten aanzien
van van Herel de Kok. Daarin zegt hij twee dingen, namelijk dat hij in het licht
van de gestelde bezwaren en het feit, dat de winkel vestiging plaatsvindt in het
meenemen van een (laten we maar zeggen) overgangsrecht van het ene gedeelte van
het industrieterrein naar het andere gedeelte van het industrieterrein geen
moeite heeft met de vestiging van détailhandel in de punten 1 tot en met 5, dat
is een bepaald gebied voor wat je in het kort zou kunnen noemen de grotere
waren.
Ten aanzien van de artikelen 6 tot en met 11, dat betreft dan de kleine waren,
zegt de heer Kraakman, dat, omdat dit onderzoek, hetwelk is ingesteld, alleen
betrekking heeft op het verzoek van van Herel de Kok, er nog geen vrijstelling
heeft plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek, dat de heren Herel aan de heer
Kraakman hebben gebracht, is aan de hand van facturen door hen aangetoond, dat
momenteel reeds in bescheiden omvang verkoop plaatsvindt in de artikel groepen,
waarvoor geen vrijstelling verkregen is.
Mijnheer de voorzitter, dan besluit de heer Kraakman aan het college het advies
te geven onder 3 op basis van verkregen rechten vrijstelling te verlenen ten
behoeve van détailhandel in de groepen 6 tot en met 11 (ten aanzien van de
groepen 1 tot en met 5 had hij het reeds verstrekt) op een oppervlakte van
maximaal 150 m2.
Wel, mijnheer de voorzitter, dat deze oppervlakte van 150 m2 zou worden ge
handhaafd hebben wij zeer nadrukkelijk bepaald. Wij hebben zelfs de mogelijkheid
van sluiting, wanneer hij zich daar niet aan zou houden, in het vooruitzicht
gesteld.
Ten aanzien van mijn moeite met het emotioneel voordragen van de heer Rampaart,
waaruit blijkt, dat hij in het bezit is van de eerdere brief van het onder
nemersverbond, vind ik het vervelend te moeten zeggen, dat hij ook in het bezit
had kunnen zijn van de brief van 7 november 1979, die ons college geschreven
heeft aan het ondernemersverbond. Ik bedoel: dan was de voorstelling van zaken,
ofschoon misschien vervelend voor een aantal partners, toch, dacht ik, beter tot
zijn recht gekomen. Mijnheer de voorzitter, dit ten aanzien van de vraagstelling
in het kader van economische aangelegenheden.
Mijnheer Rademakers zegt: "wethouder, ik blijf toch van mening, dat de plant
soenendienst ontzettend veel geld kost". Ik ga het hele verhaal niet meer op
halen van geen groen tot elke prijs. Hij zegt daarbij: "als je dan rond je kijkt
en de pers heeft dat ook gedaan, blijkt ineens, dat in een aantal straten" (hij
noemt de Esdoornlaan en de Prunuslaan) "zo maar ineens een aantal bomen ver
wijderd wordt en niemand weet er iets van".