- 647 - Over het gronduitgiftebeleid dacht ik, mijnheer de voorzitter, heel kort te kunnen zijn. Ik ken de regeling in Eindhoven, mijnheer Vergouwen. Ik kan ook zeggen: ga in den Bosch kijken. U vindt daar nog een betere regeling. Daar staan die sectoren ook aangegeven. Betreffende het erfpachtsysteem ben ik zo vrij, mijnheer de voor zitter, de stelling te handhaven die ik in mijn antwoord gegeven heb en bij het raadsbesluit te blijven, dat daarover genomen is. Op de opmerking, dat mijnheer Dekkers gelijk heeft, moet ik hem ontkennend antwoorden. Mijnheer de voorzitter, ik denk, dat ik er door ben. De heer OOSTENDORP, wethouder: Mijnheer de voorzitter, mijnheer Geerssen heeft gevraagd of het juist is, dat ik voornemens ben op te stappen als lid van deze raad. Ik wil hem zeggen, dat ik niet heb kunnen bespeuren, dat er uit zijn woorden bezorgdheid doorklonk of een sprankje hoop te vinden was. Ik heb bedoeld te zeggen, dat raadsleden door het electoraat hier worden neergezet en dat je er eigenlijk nooit zeker van bent of je wel of niet terugkomt. Niet temin, mijnheer Geerssen: voorlopig zit ik nog. De heer Sturm heeft gesproken over de sportnota en doelde daarbij op een totale doorlichting van het apparaat. Dat is zeer zeker de bedoeling, want anders zou de nota niet volledig zijn. De heer Sturm heeft ook nog gesproken over het schoolverzuim en gevraagd: "Hoe komt U nu aan dat gegeven? Is dat uitsluitend de aanmelding?" Ja, het bestaat uit de aanmelding én contróle. Daarmee is het cijfer tot stand gekomen. De heer Rampaart heeft nog iets gezegd in de culturele sfeer. Dat doet hij wel vaker tegen mijHij sprak over burgemeester Schoon- heyt. Ik wil geen oordeel geven over de culturele waarde van dat schilderij, maar het irriteert mij in het algemeen als er iets in mijn huis en ook hier scheef hangt. Vandaar! De heren Hooghiemstra en van Overveld hebben gesproken over de monumentencommissie. De heer van Overveld sprak er eerder deze week over toen hij sprak over een slapend bestaan. De commissie bestaat al drie jaar. Dat is juist. Ik ben wat onduidelijk geweest. We hebben met grote vaart die commissie in het leven geroepen en toen ben ik tot de conclusie gekomen, dat ik iets te snel was geweest, want je moet zo'n commissie ook iets geven om over te praten. Dat is niet zo maar een praatstukje, maar dat zijn duidelijke gegevens en een duidelijke inventarisatie. Het is inderdaad zo, dat een ambtelijke werkgroep (en ik moet zeggen, dat die werkgroep geweldig goed werkt) een heel duidelijke inventarisatie op tafel heeft gelegd en die moet nog gevolgd worden door een tweede rapport. Dan is het inderdaad tijd om de monumentencommissie wakker te maken en te laten werken. De heer Rademakers heeft gesproken over bedragen met betrekking tot de muziekschool. Ik heb, mijnheer de voorzitter, zoëven met hem gesproken en het is mij nu helemaal duidelijk wat hij daarmee - bedoelt. - - 648 - bedoelt. De kern van zijn vraag is: "de bijdragen van de buiten gemeenten worden geraamd op 90.000,Dat was vorig jaar ook zo. Verklaar me dat nu eens". Dat kan ik niet. Dat heb ik hem ook gezegd en dat zeg ik hem nu nog eens. Ik heb hem wel gezegd (en ik hoop, dat hij daarmee kan instemmen)dat de begroting van de muziekschool in de tweede week van januari in de commissie cul turele zaken duidelijk wordt uitgespit en dat niet alleen hij, maar ook de raad daarvan een overzicht en inzicht (hoop ik) krijgt. Wat de recreatiesport betreft: ik heb daarover gisteren gesproken, maar ik heb inderdaad nagelaten te vermelden, dat ook de heer Rademakers daarover een vraag had gesteld. Wij kennen de sportnota van de minister. De minister is met de sportnota naar de V.N.G. gegaan en heeft aan de V.N.G. gevraagd: "Geven jullie eens com mentaar". De V.N.G. heeft dat gedaan, maar heeft gezegd: "U moet de sportnota 1970 er ook bij betrekken"Dat alles doet natuurlijk niets af aan het feit, dat er een bepaald aantal zaken in deze sector zijn verschoven naar 1980. Ik ben zo optimistisch te ver onderstellen, dat een beleidsnota en een investeringsplan jaarlijks kunnen worden bijgestuurd. Dat is ook de praktijk hier. Een soortgelijke vraag heeft overigens de heer Sturm in de algemene beschouwingen gesteld. De heer van Overveld wil mij uit de tent lokken. Dat is wel leuk, maar gelet op de slechte weersomstandigheden, mijnheer van Over veld, wil ik dat maar niet doen. Ik zeg mijnheer van Overveld graag toe, dat wij (en dat hebben wij in het college van burgemeester en wethouders besloten) de procedure met betrekking tot het educatief plan en ook met andere plannen aan de raad voorleggen. De raad neemt een besluit over de te volgen procedure. Het zal mijnheer van Overveld dan duidelijk zijn, dat ik op dat punt beter in mijn tent kan blijven zitten. De heer Verpalen heeft gevraagd of de molen in het licht kan. Ik zal in een informeel gesprekje met mevrouw van Benthem daarover eens confereren. Ik wijs U er ook op, dat we hier hebben afge sproken, dat een onderzoek naar de tijden, waarop die verlichting moet branden, noodzakelijk is. Dat wordt ook gehouden en dat komt ook boven water. Ik hoop, dat die molen dan gerestaureerd is. Dan kom ik aan mijnheer Notenboom en hij heeft mij weer zeer streng toegesproken. Hij begon met te zeggen: "Jullie zijn al begonnen met de verkiezingscampagne". Dat is bij ons (de V.V.D.) reglementair verboden. Dat mag nu nog niet. Wij hebben geen rode hanen en geen rode cirkel. Ik heb alleen een rode balpen, maar dat is toeval. Het is natuurlijk zo, dat de heer Notenboom terecht opmerkt, dat hij een aantal antwoorden van mij uit de krant heeft moeten lezen. Waar ligt dat nu aan? Ik handhaaf op dit soort zaken een eigen tempo van werkwijze en daardoor is dat wat uit de hand gelopen. Het is niet bepaald een kritiek aan het adres van de typekamer, want dan had ik het daar eerder moeten laten binnenbrengen. Hetgeen niet is gebeurd, waarvoor mijn verontschuldigingen. - De -

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1977 | | pagina 339