Spreker herinnert eraan, dat hij de vrienden van den heer Ridders het verzoek heeft gedaan, te bevorderen, dat de wethouder ont slag zou nemen, omdat diens contact met den Raad totaal zou op~ geheven worden, doch de heer Ridders dit blijkbaar niet wil, Spreker zegt zelfs den indruk te hebben gekregen, dat de heer Ridders kritiek heeft willen uitlokken,welke kritiek niet is uit gebleven, want met algemeene stemmen is een motie van wantrouwen tegen hem uitgesproken, Het gaat niet aan meent spreker,dat een houding werd aan genomen alsof er niets gebeurt is door iemand, die het vertrouwen geheel heeft verbeurd, die volgèns eigen bekentenis zich ver grepen heeft aan de gemeentekas, die als gezagdrager zijn gezag heeft misbruikt en daarmede zelfs heeft gedekt praktijken van een ondergeschikte. Spreker wil aannemen, dat de gepleegde feiten wellicht geen strafbare handelingen zijn, doch dit neemt zijns inziens niet weg, dat wij don wethouder al ons vertrouwen hebban opgezegd. In het indienen van het verzoekschrift ziet spreker een gemis aan eergevoel,zojals hij in een gemeenteraad nog nergens heeft kunnen constateeren. Hij wijst op de ontslagneming van een raadslid in Breda, dat den Voorzitter van den raad had beleedigd en op het aftreden van een wethouder van Amsterdam, beiden personen, die de consequentie trokken uit hetgeen zij hadden ge daan. Spreker vindt het aanblijven van wethouder Ridders een bewijs van uiterste brucaliteit, temeer nog nu hij den steun van den raad vraagt en zijn verdiensten als wethouder daarvoor aan haalt. Spreker zegt van deze tafel ook wel eens woorden van vol doening te hebben gesproken over den arbeid van wethouder Ridders, doch dat nu blijkt, dat hij zich daarbij vergist heeft en dat hij zich ook in den persoon van den heer Ridders heeft vergist, Uit wat nu aan spreker bekend is geworden, moet hij opmaken,dat de heer Ridders 'zooveel voor de gemeente voelde als spreker steeds heeft gemeend en zijne verdiensten voor de gemeente kan spreker thans niet hoog meer aanslaan- Naar zijn oordeel laat het prestige van het gemeentebe stuur niet toe, hier den steun te verieenen die gevraagd wordt; althans wil spreker daaraan niet medewerken, omdat hij meent, dat deze zaak een zwarte bladzijde zou worden in de politieke geschiedenis van Roosendaal en voor hem het verieenen van pensioen in dit geval gelijk zou staan met het stellen van een premie op corruptie. Dat menschen, die trouw en eerlijk, gedurende vele jaren de gemeente hebben gediend, geholpen worden omdat zij op hun ouden dag van hun pensioen kunnen genieten, acht spreker zeer juist.Maar als dit geval nu gesteund moet worden waar blijft dan de eerlijkheid. Spreker vindt het niet prettig op deze wijze zich hier te moeten uitspreken doch hij bedankt ervoor mede te werken aan het verieenen van den hier ge vraagden steun, een vorm van steun bovendien, die feitelijk nog niet bestaat, Spreker herinnert eraan, dat hij reeds vroeger heeft ge zegd, dat hij geen voorstander is van pensionneering van de wet houders, althans van oordeel is, dat dit sociaal Instituut in den precairen financieelen toestand, waarin de gemeente zich - ook blijkens nog heden in den raad gedane mededeelingen - be vindt, niet behoort te worden Ingevoerd nu zooveel reeds langer bestaande sociale voorzieningen moeten worden teniet gedaan of besnoeid. Aan de hier gevraagde pensionneering wil spreker in geen geval medewerken, De heer THEUNISSE wil°<Sat zijn naam in deze zaak is ge noemd, ook nog iets in het midden brengen* Voor hem begint het erop te lijken alsof er voor verschillende personen politiek in deze zaak zit. Naar sprekers oordeel wordt de kwestie on- noodig tot ongekende hoogte opgeblazen, of het moet zijn, dat de hoeren van de zaak veel meer afweten dan spreker. Ccrk wij, zegt spreker, hebben niet geschroomd onze afkeuring te uiten, over watis geschied en wij hebben tegen een politieken vriend een motie van afkeuring uitgesproken» Waar bovendien de heer Ridders zich zich waarschijnlijk niet meer aal kunnen verdedigen, daar be hoeft naar sprekers meening de zaak niet langer meer te worden gerekt. Spreker wijst erop, dat de heer Tiebackx evenals anderen aanvankelijk met hem erover beraadslaagt hoeft om den heer Ridders te helpen, doch nu al bij voorbaat heeft verklaard,dat hij er voor past er aan mede te werken om den heer Ridders voor zijn totalen ondergang te behoeden. Naar sprekers meening heeft de heer Ridders de van hem te verlangen consequentie getrokken, aangezien hij immers is heengegaan. Had de heer Ridders de tegen' hem genomen motie naast zich neer gelegd, dan ware daaraan ook niets te doen geweest. Aan spreker is verweten, dat hij hier geen lans heeft gebroken voor den ambtenaar Melsen; hij,spreker, meent, dat de kwestie Melsen geen zaak van den Raad is,maar hij wil hier aan toevoegen, dat van de zijde van spreker en zijne politieke vrienden bij het bevoegd college stappen zijn gedaan ten behoeve van het gezin van dien ambtenaar. Spreker oordeelt, dat aan deze zaak gevoeglijk een einde kan worden gemaakt en dat behoort te worden gedaan wat hier verzocht wordt. De heer ROMSOM merkt op, dat de pensioenregeling voor de wethouders niet van den laats ten tijd is maar reeds jaren lang is besproken en vervolgens door een commissie uitgewerkt en dat de heer Tiehackx toch ook, zooals Ieder ander, zich wel eens moet neerleggen bij iets, wat hij persoonlijk niet zoo sterk voor staat, Ljreker zegt, voor wat de kwestie van het verzoekschrift betreft, een rechtvaardig standpunt te zullen innemen. De SECRETARIS geeft voorlezing van een inmiddels door den heer Van Gilse bij den Voorzitter ingediend en door de leden Van Gilse, A,Broos en P.Broos onderteekend ontwerp besluit, luidende: "De Raad der gemeente en Roosendaal,gehoord de besprekin gen in de raadsvergadering van 29 Juni 193^, besluit het verzoek van den heer Ridders tot aanwijzing van een tweetal geneeskundi gen ingevolge artikel 2 van de thans goedgekeurde verordening rggelende het wethouderspensioen, goed te keuren, doch draagt aan het college van B.en W. op de uitbetaling van het pensioen op te schorten tot er officieel een uitspraak in deze kwestie is gedaan,waarna de raad over de al of niet toeksning van pen sioen zich nader zal beraden." De VOORZITTER vraagt of het de bedoeling is dat tot be noeming van twee geneeskundigen zal worden overgegaan. De heer VAN GILSE geeft in overweging tot benoeming over te gaan aangesien men ander toch in een cirkel blijft ronddraaien. Ter toelichting van het voorgestelde besluit deelt hij mede, dat de strekking daarvan is, dat Burgemeester en Wethouders aan den Raad toestemming zullen vragen om tot uitbetaling van pensioen te kunnen overgaan en dat, veronderstelt, dat er eene uitspraak ten gunste van den heer Ridders komt, dan onmiddellijk het'pen sioen zal kunnen ingaan. Aan de benoeming van de geneeskundigen verbindt spreker mitsdien de voorwaarde, dat Burgemeester en Wethouders niet bevoegd zijn tot de uitbetaling van pensioen over te gaan. De he^r THEUNISSE acht de ingediende motie totaal over bodig, aangezien de Raad, wanneer hij het rapport van de te be noemen geneeskundigen zal ontvangen, dan alti jd nog overwogen kar wat hij doen zal. De VOOREiiTüR zegt, dat het gaat over de vraag of men nu twee geneeskundigen zal aanwijzen met de door den heer Van Gilse verlangde beperking of zonder deze, i- ^"«BROOS wil als zijn gevoelen te kennen geven, da t de heer Rxdders_pensioen behoort te krijgen als hij bij de rechtbank vrijuit zal gaan, maar in het tegenovergestelde geval geen pensioen zal mogen ontvangen. ?°£der hoofdelijke stemming wordt het door de heeren Van ïxse, A,Broos en P.Broos voorgestelde besluit aangenomen. De heer F.BROOS meent, dat dokter Brabers niet voor het geneeskundig ondenzoek beh.oonfc te wondon aangewezen® De V ORZITTER wil de beneeming geheel aan den de beslissing van

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1934 | | pagina 57