5. clusie,dat zijne veronderstellingen niet geheel bezijden de waarheid waren,doch toen in eene latere vergadering de Burge meester na de rondvraag eenige mededeelingen deed, die "blijk baar sloegen op hetgeen door spreker in eene vorige vergade ring was gevraagd,moest spreker tot zijn verbazing ervaren, dat de Burgemeester de vergadering sloot zonder gelegenheid te geven op het gesprokene nog iets in het midden te brengem, Spreker zegt,dat de mededaelingen,die de Burgemeester toen deed,geen klaarheid brachten over de vraag of Burgemees ter en 7ethouders zich bij de behandeling dezer zaak wel steeds ieder op eigen terrein hadden gehouden en of aan de zucht om zich met elkanders zaken te bemoeien niet een deel van de Nispenscheweg-misere te wijten was,waar spreker had gevraagd of het ingrijpen van den Burgemeester in de taak van den Wethouder bij de voorbereiding van het rijkswegenplan niet oorzaak kon zijn \Tan die misère en juist omtrent die voorbereiding de mededeeling van den Burgemeester het meest volkomen stilzwijgen bewaarde. Bovendien lieteh de mededee lingen van den Burgemeester den Raad volkomen in het duister omtrent hetgeen Burgemeester en Wethouders hadden verricht of nagelaten met betrekking tot de uitvoering van het reeds in 1920 genomen besluit tot verbetering van den Nispenscheweg, In zijne overtuiging,dat hij nader op de verhoudingen in het college van Burgemeester en Wethouders moest terug komen, werd spreker versterkt door geruchten,die hij vernam over de houding van den Burgemeester,dienaar zijne meening, alleen konden worden verklaard door een volslagen gebrek aan harmonie in het college van Burgemeester en Wethouders,waar om spreker op 1 April 1930 een schrijven richtte tot den Burgemeester,waarin verzocht werd spreker in de gelegenheid te stellen in de op dien dag te houden vergadering van den Gemeenteraad de vragen te stellen,welke in dat schrijven waren medegedeeld. Spreker zegt,dat deze vragen zuiver in- fDrmatr-pisshwaren en niet, zooals men later heeft gemeend, in sinueerend en dat hij de overtuiging had,dat het antwoord od de eerste groep vragen ontkennend zou luiden en dat daar door de beantwoording van de tweede vraag achterwege zou kuhnen blijven. Tot zijne groote verbazing kreeg spreker geene gelegen* heid in de bedoelde raadsvergadering het woord te voeren, waaruit spreker de conclusie had getrokken, dat de vragen niet konden worden tegengesproken. Omdat hij meende,dat het alge meen belang een langer zwijgen niet toeliet besloot spreker zijn tot den Burgemeester gerichten brief te publiceeren. Spreker deelt verder mede,dat in de vergadering van 2 Mei 193^ het antwoord op zijne vragen werd gegeven,doch daar hij niet had voorzien, dat zulks zou geschieden, is spreker daar in die vergadering niet verder op ingegaan,waarom hij zich thans zal bepalen tot eenige opmerkingen omtrent het toen gegeven antwoord. Spreker zegt,dat de Burgemeester toen mededeelde,dat de verhouding in-het Lagelijksch Bestuur goed is en dat dit door alle leden van dat Bestuur wordt erkend. Spreker zegt,dat deze verklaring op de leden van den Raad een verbij sterenden indruk maakte en dat de Burgemeester zekerniet het gezicht gezien heeft van een der Wethouders, dat niett dan verbazing uitdrukte,terwij 1 hij bovendien in zijne aanteekeningen vermeld vindt,dat een Wethouder hem,na afloop der vergadering letterlijk zeide: "Ge kent hem genoeg; het is geen man om mee samen te werken." Naar aanleiding van de door hem gestelde vraag of door de afwezigheid van den Burgemeester vertraging in de af te doene zaken plaats had en het daarop gegeven antwoord,zegt spreker,dat hij in zijne aanteekeningen een geval vermeld vindt van een stuk,dat acht dagen op de onderèeekening van den Burgemeester heeft moeten wachten. Tenslotte zegt spreker,dat het antwoord,gegeven op de vraag betreffende een mogelijk ministerieel bezoek aan - de de werken van de Watermoleribeek,geheel in tegenspraak is met de gegevenswaarover hij beschikt. Spreker zegt,dat hij niet wil ingaan op de verhoudingen in den Raad; alles wat zich daaromheen "in de verschillende groepeeringen heeft afgespeeld,biedt weinig verheffends,waarom hij zich kan Indenken,dat de organisatie,waaraah hij zelf en de meeste leden hun mandaat ontleenen,huiverig was,de koe by de horens te vatten. Spreker zegt niet te willen beoordeelen of het verstandig was,dat men in de organisatie alvast begon nen is met den buit opnieuw te verdeelen,zonder na te gaan of degenen die thans de zetels bezetten,dit met eere hebben gedaan; hij wiyst erop,dat men eene ziekte niet kan genezen als men geen diagnose stelt naar de oorzaak van de kwaal.het Is spreker niet bekend of dit onderzoek heeft plaats gehad, maar nu men er blijkbaar de voorkeur aan geeft heel veel wat geschied is met, den mantel der liefde te bedekken, zal spreker geen spelbreker zijn en er verder het zwijgen aan toe doen. Spreker zegt,dat hij niet zonder zorg jaarlijks den staat der schulden der gemeente nagaat, teneinde zich een beeld te vormen van de belangrijke stijging der schulden. Hij zegt dat de Raad in de tegenwoordige samenstelling, voor het eerst de begrooting voor het jaar 1928 behandelde, volgens welken staat de schulden ten laste der gemeente be droegen op 1 -Januari 1 928aan gewone leeningen f 2.286. #C0.- aan annuiteitsleeningen f lpf7 C00.-. totaal f 2.693 «GOC.* en dat volgens den staatgevoegd bij de begrooting voor 1931 de toestand op 1 Januari 195^ was: gewone ieeningen f 2.617*0 annuiteitsleeningen f 833 ®0C, totaal f 3 «^4-50 GC'0 -alzoo het vrij aanzienlijke verschil van ruim f 750.000.-. Spreker zegt,dat men hem niet moet tegenwerpen,dat hij de cijfers heeft afgerond en dat,om een juist beeld te krijgen, men nog moet rekening houden met de kaspositie op een bepaal den datum,benevens met de dan nog loopende verplichtingen.Bit alles Is spreker bekend; het is hem er alleen om te doen om juist het niveau van de schulden aan te toonen en daardoor zichzelf een beeld te geven van den omvang der toename,voor al In verband met den achteruitgang van het totaal inkomen der ingezetenen,een achteruitgang,die gelukkig tot stilstand gekomen is. Toch meent spreker,dat deze aanmerkelijke stijging der schuld in eene vierjarige periode den Raad geen overdreven zorg behoeft te baren al blijft de uiterste voorzichtigheid en zuinigheid geboden. Omdat de pas in werking getreden wet op de financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten al** licht aanleiding zou kunnen geven tot de overtuiging,dat nu de magere jaren voorbij zijn, wil,spreker met nadruk over voorzichtigheid en zuinigheid spreken,In welk verband hij zegt,dat zij,die na hen zullen komen,zich zeer nauwgezet zullen hebben af te vragen,hoever men in de toekomst met accumulatie van den schuldenlast, in verband: met de 'draag kracht der bevolking, zal kunnen gaan,.omdat die grens niet gemakkelijk te bepsa -len is en men ze niet straffeloos kan Overschrijden. Spreker zegt,dat tegenover de toename der schuld eene belangrijke toename van de bemoeiingen bij gemeentelijken woningbouw en uitbreiding van de gas-,water en in het bij zonder van het electriciteitsbedrijfstaan;kapitaalsuitgaven dus wier rentabiliteit vast staat of nagenoeg vaststaat en in de toekomst de begrooting niet of niet noemenswaard zullen drukken. Doch daarnaast staan uitgaven voor stratenverbetering verbetering van den waterstaatstoestand in en om. de gemeente en ten behoeve van het onderwijsuitgaven alleszins gemotiveerd, doch die in hunne gevolgen de begrooting wel drukken. Hij merkt op,dat deze verhooging van schulden,te samen met de stijging van andere uitgaven,oorzaak zuuden geweest zijn,dat het vermenigvuldigingscijfer voor de gemeentelijke inkomstaa- belasting dit jaar aanmerkelijk had moeten worden verhoogd, ware

Raadsnotulen

Roosendaal: 1851-1999 | 1931 | | pagina 7